In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 oktober 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een geschil over de koop van een viool. De eisers, bestaande uit meerdere partijen, hebben beroep in cassatie ingesteld tegen de arresten van het gerechtshof Den Haag van 23 april 2013 en 14 mei 2013. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank ’s-Gravenhage en de arresten van het hof, die aan deze uitspraak zijn gehecht. De kern van het geschil betreft de vraag of de vorderingen tot ongedaanmaking en het beroep op buitengerechtelijke ontbinding correct zijn ingediend in de inleidende dagvaarding. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de klachten van de eisers niet tot cassatie kunnen leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de eisers in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van de verweerster zijn begroot op nihil. Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste uitleg van de dagvaarding en de waardering van getuigen- en deskundigenbewijs in civiele zaken.