Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
4.Beslissing
14 oktober 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een uitspraak van het Gerechtshof Leeuwarden, die betrekking heeft op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De betrokkene, geboren in 1984, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. G. Spong. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de middelen van cassatie niet tot cassatie kunnen leiden, omdat deze geen rechtsvragen oproepen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft ook ambtshalve de bestreden uitspraak beoordeeld. Het is vastgesteld dat er meer dan twee jaar zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep, wat betekent dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden. Echter, deze overschrijding leidt niet automatisch tot cassatie. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de compensatie voor de overschrijding van de redelijke termijn kan worden toegepast in de hoofdzaak, die samenhangt met deze ontnemingszaak.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad besloten om het beroep te verwerpen, zonder dat er rechtsgevolgen aan de overschrijding van de redelijke termijn zijn verbonden. Dit arrest is gewezen op 14 oktober 2014 en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.