Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
4.Beslissing
14 oktober 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een uitspraak van het Gerechtshof Leeuwarden, waarbij een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aan de orde was. De betrokkene, geboren in 1981, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. G. Spong. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden, aangezien er meer dan twee jaar zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. Dit leidt echter niet automatisch tot cassatie. De Hoge Raad oordeelt dat de overschrijding van de redelijke termijn in de samenhangende strafzaak, die onder nummer 13/03703 aanhangig is, kan worden gecompenseerd in de hoofdzaak. De Hoge Raad concludeert dat er geen aanleiding is om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden rechtsgevolgen te verbinden. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep, waarbij de beslissing op 14 oktober 2014 is uitgesproken.