Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2.De aanvraag tot herziening
3.Beoordeling van de aanvraag
4.Beslissing
14 oktober 2014.
Hoge Raad
Op 14 oktober 2014 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een zaak betreffende een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De aanvrager, geboren in 1970, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien jaren voor meerdere strafbare feiten, waaronder moord en afpersing. De aanvraag tot herziening was ingediend door mr. J.H. Rump, advocaat te Zwolle, en was gebaseerd op nieuwe verklaringen die de aanvrager hoopten te ondersteunen in hun verzoek om herziening.
De Hoge Raad heeft de aanvraag beoordeeld aan de hand van de criteria die zijn vastgelegd in artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering. Dit artikel stelt dat voor herziening slechts een door bescheiden gestaafd gegeven kan dienen dat niet bekend was tijdens het oorspronkelijke proces en dat een ernstig vermoeden wekt dat, indien dit gegeven bekend was geweest, het onderzoek tot een andere uitkomst zou hebben geleid. De aanvrager stelde dat het Hof tot een andere conclusie zou zijn gekomen als het op de hoogte was geweest van een verklaring van een getuige.
Echter, de Hoge Raad oordeelde dat de reden voor het terugkomen op de eerdere verklaring van de getuige, namelijk 'gewetenswroeging', onvoldoende was om aan te nemen dat de verklaring onjuist was. De Hoge Raad concludeerde dat de aanvraag tot herziening kennelijk ongegrond was en heeft deze afgewezen. De uitspraak werd gedaan door vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren J.P. Balkema en N. Jörg, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag.