ECLI:NL:HR:2014:2960

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 oktober 2014
Publicatiedatum
14 oktober 2014
Zaaknummer
13/05406
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op noodweer in mishandelingszaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 oktober 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1981, was in hoger beroep veroordeeld voor mishandeling van een vrouw, [betrokkene 1], op 7 oktober 2012 in Utrecht. De verdachte had de vrouw bij haar keel vastgepakt en tegen brievenbussen geduwd, wat leidde tot letsel en pijn bij de aangeefster. De verdediging stelde dat de verdachte handelde uit noodweer, omdat de aangeefster de ex-partner van de verdachte, [betrokkene 2], aanviel en haar telefoon afpakte. De raadsman betoogde dat de verdachte proportioneel had gereageerd om zijn ex-partner te verdedigen tegen een wederrechtelijke aanranding.

Het Hof verwierp het beroep op noodweer, omdat het niet aannemelijk werd geacht dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding op het moment van het handelen van de verdachte. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof niet zonder meer begrijpelijk was, gezien de vaststelling dat de verdachte de aangeefster tegen de brievenbussen had gedrukt na een aanval op [betrokkene 2]. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een herbeoordeling van het hoger beroep.

Deze uitspraak benadrukt de complexiteit van noodweer in strafzaken en de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van de feiten en omstandigheden die tot het gebruik van geweld leiden. De Hoge Raad heeft hiermee de deur opengezet voor een heroverweging van de zaak door het Hof, waarbij de context van de gebeurtenissen en de rol van de verdachte opnieuw in ogenschouw genomen zal moeten worden.

Uitspraak

14 oktober 2014
Strafkamer
nr. 13/05406
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 17 september 2013, nummer 21/005397-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.J. Tieman, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het Hof teneinde deze op het bestaande beroep opnieuw te berechten en af te doen.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt over de verwerping door het Hof van het beroep op noodweer.
2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 07 oktober 2012 te Utrecht opzettelijk mishandelend [betrokkene 1] bij haar keel heeft vastgepakt en tegen brievenbussen heeft geduwd waardoor voornoemde [betrokkene 1] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden."
2.3.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal aangifte met bijlage (pag. 34 tot en met 38), nr. PL0910 2012223276-1, gesloten en ondertekend op 12 oktober 2012 door [verbalisant 1], surveillant van politie Utrecht, inhoudende de aangifte van [betrokkene 1], zakelijk weergegeven:
Op 7 oktober 2012 bevond ik mij op de [a-straat] te Utrecht. [betrokkene 2] (het hof begrijpt: [betrokkene 2]) woont op [a-straat 1]. Ik stond buiten bij de ingang van de tweede portiek, toen ik [betrokkene 2] naar buiten zag lopen. Op een gegeven moment stond zij voor mij. Ik heb vervolgens met mijn rechter hand de mobiele telefoon uit de hand van [betrokkene 2] gepakt. Ik heb vervolgens met mijn rechter hand een gooiende beweging gemaakt. Hierna ontstond er wat heen en weer geduw tussen [betrokkene 2] en mij.
Ik hoorde vervolgens [betrokkene 2] roepen: "[betrokkene 3]". Ik zag vervolgens een man onze richting op komen rennen. Ik herkende deze man als zijnde de vriend van [betrokkene 2]. Ik heb later begrepen dat hij [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) heet. Hij kwam recht op mij af rennen. Ik stond met mijn rug op ongeveer een halve meter van de postbussen. Ik zag en voelde dat [verdachte] met zijn rechter hand mijn keel vast pakte. Ik zag en voelde dat hij mij tegen de brievenbussen van het portiek aan duwde. Ik voelde dat hij hard in mijn keel kneep. Ik voelde hierdoor pijn in mijn keel en had hierdoor moeite met ademhalen.
Vervolgens zag en voelde ik dat [verdachte] mijn keel losliet. Aan de mishandeling heb ik een aantal dagen letsel overgehouden. Ik had een rode plek op mijn keel en ik had pijn in mijn keel, nek en hoofd.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal verhoor getuige, nr. PL091A 2012223276, gesloten en ondertekend op 17 oktober 2012 door [verbalisant 2] voornoemd, inhoudende de verklaring van [betrokkene 2], zakelijk weergegeven:
Op 7 oktober 2012 had ik een afspraak met mijn buurvrouw, [betrokkene 1]. [verdachte] was in mijn woning. Onderweg naar mijn kelderbox zag ik de dochter van de buurvrouw aan komen lopen.
Ik zag opeens dat [verdachte] naar die vrouw en mij kwam lopen en ik zag dat [verdachte] die vrouw een duw tegen haar schouder gaf.
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal verhoor verdachte (pag. 46 en 47), nr. PL091A 2012228647-16, gesloten en ondertekend op 15 oktober 2012 door [verbalisant 2], brigadier van politie Utrecht, inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik weet dat [betrokkene 2] op 7 oktober 2012 is aangevallen door een andere vrouw. Ik ben naar [betrokkene 2] en die vrouw toegelopen en ik heb met een vlakke hand (het hof leest daarna: die vrouw) tegen de brievenbussen gedrukt. Ik moest stevig drukken om haar tegen de brievenbussen aan te houden."
2.4.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het volgende aangevoerd:
"Uit het dossier komt de aangeefster als agressor naar voren. Zij gaat op [betrokkene 2] af en pakt haar telefoon af. Volgens [betrokkene 2] en cliënt heeft aangeefster [betrokkene 2] ook bij de keel gepakt. Ook uit de verklaring van de aangeefster blijkt dat zij de agressor is. Gelet op de feiten kan worden aangenomen dat aangeefster van zich heeft afgebeten. Er is daarom wel sprake van wederrechtelijke aanranding.
[betrokkene 2] wordt door aangeefster belaagd. In ieder geval wordt haar telefoon afgepakt. Dan komt cliënt tussenbeide en duwt hij aangeefster weg. Dit handelen is proportioneel. Hij heeft [betrokkene 2] ontzet. De wijze van reageren door cliënt is redelijk normaal te noemen.
Cliënt heeft uit noodweer gehandeld en hij dient van alle rechtsvervolging te worden ontslagen."
2.5.
Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsman heeft ter terechtzitting betoogd dat verdachte een beroep op noodweer toekomt. Aangeefster viel de ex-partner van verdachte, [betrokkene 2], aan en pakte haar telefoon af. Verdachte zag dit en wilde aangeefster en [betrokkene 2] uit elkaar halen. Hij heeft aangeefster met enige kracht aan de kant gezet. Het geweld dat verdachte gebruikte was proportioneel en geboden.
Verdachte moest [betrokkene 2] verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door aangeefster. Hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aldus de raadsman.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is allereerst vereist dat aannemelijk is geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van [betrokkene 2]. Het hof acht op grond van de wettige bewijsmiddelen onvoldoende aannemelijk geworden dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van [betrokkene 2] op het moment van het handelen van verdachte. Van een noodweersituatie was geen sprake. Het verweer wordt verworpen."
2.6.
Het Hof heeft blijkens de hierboven onder 2.3 sub 3 weergegeven, tot het bewijs gebezigde verklaring van de verdachte vastgesteld dat [betrokkene 2] op 7 oktober 2012 is "aangevallen door een andere vrouw" en dat de verdachte hierop die vrouw "met een vlakke hand tegen de brievenbussen gedrukt" heeft. Gelet op deze vaststelling alsmede in aanmerking genomen hetgeen door de verdediging ter onderbouwing van het beroep op noodweer is aangevoerd, is 's Hofs oordeel dat niet sprake was van een noodweersituatie niet zonder meer begrijpelijk.
2.7.
Het middel is terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
14 oktober 2014.