Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 29 mei 2013, nr. BK‑12/00814, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 februari 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de fiscale behandeling van een duurzaam gescheiden echtpaar. De belanghebbende had in 2008 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ontvangen, welke na bezwaar door de Inspecteur was verminderd. De Rechtbank te ’s-Gravenhage verklaarde het beroep ongegrond, waarna de belanghebbende hoger beroep instelde bij het Gerechtshof Den Haag. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank, waarop de belanghebbende cassatie aantekende.
De Hoge Raad oordeelde dat de belanghebbende en zijn in België wonende echtgenote niet als fiscale partners konden worden aangemerkt, waardoor toerekening of herverdeling van gemeenschappelijke inkomensbestanddelen niet mogelijk was. De belanghebbende had gesteld dat de bestanddelen in zijn aangiftebiljet voor de helft aan zijn echtgenote toebehoren, maar het Hof had deze stelling niet behandeld. Dit werd door de Hoge Raad als een verzuim aangemerkt, wat leidde tot de conclusie dat de uitspraak van het Hof niet in stand kon blijven.
De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond, vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling. Tevens werd de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en werd een vergoeding voor het griffierecht aan de belanghebbende toegewezen. Dit arrest benadrukt de noodzaak voor het Hof om alle relevante stellingen van partijen te behandelen, vooral in fiscale zaken waar de status van fiscale partnerschap van groot belang is.