Uitspraak
zetelende te Den Haag.
1.Het geding in feitelijke instantie
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.Beslissing
3 oktober 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 oktober 2014 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep. De verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.F. van Kregten, had beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had eerder op 13 maart 2014 een beschikking gegeven in de zaak C/09/461242 FA RK 14-1554. De Hoge Raad verwijst naar deze beschikking voor het verloop van het geding in feitelijke instantie.
De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat het cassatierekest niet ontvankelijk verklaard moet worden, omdat het verzoekschrift niet ondertekend was door een advocaat, zoals vereist volgens artikel 426a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De Hoge Raad heeft deze argumentatie gevolgd en geconcludeerd dat de verzoeker niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn beroep.
De beslissing van de Hoge Raad is als volgt: de Hoge Raad verklaart de verzoeker niet-ontvankelijk in zijn beroep. Deze uitspraak benadrukt het belang van de formele vereisten voor het indienen van een cassatieberoep, waarbij de ondertekening door een advocaat cruciaal is voor de ontvankelijkheid.