ECLI:NL:HR:2014:2907

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 oktober 2014
Publicatiedatum
3 oktober 2014
Zaaknummer
14/02886
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om nieuwe voorwaardelijke machtiging in het kader van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 oktober 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een verzoek om een nieuwe voorwaardelijke machtiging op basis van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz). De verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.E.M. Later, had beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, die op 9 april 2014 was gegeven. De rechtbank had in die beschikking geoordeeld over de bereidheid van de betrokkene tot naleving van de voorwaarden die aan de voorwaardelijke machtiging waren verbonden.

De Hoge Raad verwijst in zijn uitspraak naar de beschikking van de rechtbank en stelt vast dat de officier van justitie in het arrondissement Limburg niet is verschenen en geen verweerschrift heeft ingediend. De conclusie van de Advocaat-Generaal, F.F. Langemeijer, was om het beroep te verwerpen. De advocaat van de betrokkene heeft hierop gereageerd met een brief van 22 juli 2014, maar de Hoge Raad oordeelt dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat bepaalt dat geen nadere motivering nodig is wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verzoeker, waarmee de beschikking van de rechtbank in stand blijft. Deze uitspraak benadrukt het belang van de bereidheid tot naleving van voorwaarden in het kader van de Wet Bopz en de rol van de Hoge Raad in het waarborgen van de rechtsontwikkeling en rechtseenheid.

Uitspraak

3 oktober 2014
Eerste Kamer
14/02886
EE/LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
t e g e n
OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT LIMBURG, zetelende te Maastricht,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.

1.Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/03/189046/BZ RK 14/279 van de rechtbank Limburg van 9 april 2014.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van betrokkene heeft bij brief van 22 juli 2014 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. Snijders en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
3 oktober 2014.