In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 31 oktober 2013, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de precariobelasting voor het jaar 2008, ingevolge de Waterschapswet. De Hoge Raad heeft eerder een uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank te Rotterdam vernietigd en het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak cassatie ingesteld en daarbij verschillende klachten ingediend. Het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard heeft een verweerschrift ingediend, waarop belanghebbende een conclusie van repliek heeft gegeven. Het Bestuur heeft vervolgens een conclusie van dupliek ingediend.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat er geen noodzaak is voor nadere motivering, aangezien de klachten niet leiden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Ten slotte heeft de Hoge Raad beslist dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten en verklaart het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is uitgesproken op 3 oktober 2014 door de raadsheer P.M.F. van Loon als voorzitter, samen met de raadsheren M.A. Fierstra en J. Wortel, in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.