Blijkens het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer in hoger beroep heeft de raadsman van de betrokkene aldaar het volgende aangevoerd:
"De rechtsvraag die aan hof voorligt is beperkt van omvang. Het gaat om de reikwijdte van het verschoningsrecht van mijn cliënt. Op 13 juni 2014 zijn meer vragen gesteld dan eerder. De rechter-commissaris, de rechtbank en ik zijn het echter eens over de te stellen vragen. Het gaat om de vraag wie mijn cliënt heeft beschoten.
Mijn cliënt is het slachtoffer van een schietpartij geweest. Uit onderzoek is gebleken dat mijn cliënt weet wie hem heeft beschoten. Het openbaar ministerie wil, volstrekt begrijpelijk, deze zaak tot klaarheid brengen.
Mijn cliënt meent echter dat hij zich met recht kan beroepen op het verschoningsrecht. De rechter-commissaris heeft evenwel geoordeeld dat dat recht hem niet toekomt en de raadkamer heeft dat oordeel in stand gelaten.
De vraag is of de vraag naar de persoon met wie mijn cliënt had afgesproken los te koppelen is van het doel van de afspraak die zij hadden. Mijn cliënt heeft verklaard dat die afspraak te maken had met strafbare feiten. Daarom wil hij niet zeggen met wie hij daar was. De volgende logische stap is immers dat die persoon wordt aangehouden en gehoord. De eerste vraag aan die persoon zou dan zijn of hij daar in de nacht van 17 augustus met mijn cliënt had afgesproken. De volgende vraag laat zich raden: 'Waarom hebt u daar afgesproken?'
Het ligt voor de hand dat deze kwesties met elkaar verweven zijn. De rechter-commissaris heeft die vragen losgekoppeld, omdat de rechtbank niet geïnteresseerd is in het waarom, maar alleen in degene met wie mijn cliënt heeft afgesproken.
Mijn cliënt stelt dat hem niet kan worden verzekerd dat zijn verklaring niet tot zijn vervolging kan leiden.
Er spelen verscheidene conflicten in de Amsterdamse onderwereld. Mijn cliënt wordt als verdachte in verband gebracht met voorbereidingshandelingen van de aanslag op een concurrent.
Het appel is gericht tegen de beschikking 16 mei 2014. Er is ook een beschikking van later datum, te weten 6 juni 2014. Het gaat strikt genomen om een rechtsmiddel tegen de afwijzing van het verzoek tot ontslag uit gijzeling.
De vraag van de rechtbank hoe zij zich moesten voorstellen dat mijn cliënt door het beantwoorden van de vraag in problemen zou komen kan ik alleen omschrijven als een flauwe vraag. In reactie op die vraag heb ik een scenario geschetst, namelijk dat de afspraak ging om de betaling van mijn cliënt voor gepleegde strafbare feiten. Daarop zegt de rechtbank dat dat nogal hypothetisch is. Dat is flauw, want daar vroeg de rechtbank naar.
Mijn cliënt stelt dat hij destijds heeft afgesproken in verband met zaken die het daglicht niet kunnen verdragen en dat zijn verklaring daarover tot zijn eigen vervolging kan leiden. Mijn cliënt werd verweten dat hij zijn verschoningsrecht gebruikt als een schutting om zich achter te verschuilen. Daar is het verschoningsrecht nou juist precies voor bedoeld.
Het is logisch dat onderzoek gewenst is, het is een ernstige zaak. Maar de enige vraag moet zijn of mijn cliënt zichzelf kan belasten en in het verlengde daarvan of hem het verschoningsrecht toekomt.
Ik wijs op de beschikking van het hof Den Haag van 12 april 2014, foutief gedateerd 12 april 2012. Uit die beschikking blijkt dat het bij de vraag of iemand het verschoningsrecht toekomt niet alleen gaat om de zaak waarin diegene wordt gehoord, maar ook om andere strafbare feiten. De ernst van die strafbare feiten doet niet ter zake. De officier van justitie heeft in die kwestie in het geval van cliënt een ander standpunt ingenomen, maar dat is juridisch onjuist.
Aard en ernst van zaak waarin wordt gehoord hebben geen invloed op het verschoningsrecht.
Ook overweegt het hof Den Haag dat alleen marginaal dient te worden getoetst en dat de motieven die ten grondslag liggen aan het beroep op het verschoningsrecht niet nader dienen te worden onderzocht.
De vraag hoe mijn cliënt zichzelf in de problemen zou brengen, kan hij niet beantwoorden. Daarmee zou hij zichzelf immers reeds in de strafrechtelijke problemen brengen. Mijn cliënt is slachtoffer en getuige in deze zaak, maar ook verdachte in andere zaken, grote zaken.
Hij kan zijn positie ten opzichte van justitie niet overzien. Het is niet zo dat hij zonder wettige grond heeft geweigerd vragen te beantwoorden. Die wettige grond is gelegen in het verschoningsrecht.
(...)
Primair is mijn standpunt dat er een wettige grondslag is voor mijn cliënt om zich te verschonen. Subsidiair is mijn standpunt dat het niet langer dringend noodzakelijk is dat de gijzeling van mijn cliënt zal voortduren."