Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwardenvan 5 maart 2013, nrs. 12/00026 en 12/00027, betreffende aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 februari 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De belanghebbende, een psychotherapeut, had tegen aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2002 en 2003 bezwaar gemaakt. De Inspecteur had de aanslagen gehandhaafd, waarna de Rechtbank te Leeuwarden het beroep ongegrond verklaarde. Het Hof had het hoger beroep van de belanghebbende deels ongegrond verklaard en deels de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, wat leidde tot een vermindering van de aanslag voor het jaar 2003.
De belanghebbende stelde in cassatie dat het Hof niet beschikte over alle relevante stukken uit de procedure bij de Rechtbank. De Hoge Raad oordeelde dat de klacht deels faalde wegens gebrek aan feitelijke grondslag en belang. De tweede klacht richtte zich tegen het oordeel van het Hof dat het pand [c-straat 1] niet binnen de onderneming van de belanghebbende was aangewend. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof dit oordeel onvoldoende had gemotiveerd, wat leidde tot een gegrondverklaring van deze klacht.
Daarnaast werd de waarde van het antiek, dat door de Inspecteur was ingeschat op € 500.000, door het Hof vastgesteld op € 250.000. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof onvoldoende had gemotiveerd waarom het deze waarde had vastgesteld zonder rekening te houden met de stelling van de belanghebbende dat de waarde slechts € 12.600 bedroeg. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond, vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling. De Staatssecretaris van Financiën werd veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende.