In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 september 2014 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag. De zaak betreft een verzet van belanghebbende tegen een beschikking inzake de Kinderopvangtoeslag voor het jaar 2011. De Rechtbank had op 13 juni 2014 uitspraak gedaan in deze kwestie, maar de Hoge Raad oordeelt dat er geen wettelijke basis is voor het indienen van een beroep in cassatie tegen de uitspraak van de administratieve rechter in dit specifieke geval. Dit is in overeenstemming met artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat bepaalt dat de Hoge Raad enkel kennisneemt van cassatieberoepen indien dit bij wet is bepaald. Aangezien er geen dergelijke wettelijke bepaling bestaat voor de onderhavige zaak, verklaart de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk. Tevens oordeelt de Hoge Raad dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, en is openbaar uitgesproken op de genoemde datum.