Uitspraak
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tot herziening van het arrest van de
Hoge Raad der Nederlandenvan 28 februari 2014, nr. 13/02932.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 september 2014 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerder arrest van 28 februari 2014, met nummer 13/02932. De belanghebbende, aangeduid als [X] B.V., had een verzoek tot herziening ingediend, maar dit verzoek werd niet-ontvankelijk verklaard. De griffier van de Hoge Raad had de belanghebbende op 10 juni 2014 per aangetekende brief gewezen op de verplichting om griffierecht van € 493 te betalen voor het verzoek tot herziening, met een termijn van vier weken voor betaling. Deze betaling is echter niet voldaan.
Vervolgens heeft de griffier op 15 juli 2014 de belanghebbende in de gelegenheid gesteld om de redenen voor de termijnoverschrijding mee te delen. Deze brief werd echter teruggezonden wegens onbestelbaarheid, waarna adresverificatie plaatsvond en het stuk opnieuw werd verzonden. De belanghebbende heeft op deze brief niet gereageerd, wat leidde tot de conclusie dat het verzoek tot herziening niet-ontvankelijk moest worden verklaard op basis van de relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De Hoge Raad oordeelde dat de opmerkingen van de belanghebbende over de hoogte van het griffierecht geen grond vormden voor een ander oordeel. Daarnaast achtte de Hoge Raad geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in aanwezigheid van waarnemend griffier F. Treuren.