Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
26 september 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 september 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een arrest van het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft een verzoeker die in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) een beroep in cassatie heeft ingesteld tegen een eerder arrest van het hof. De Hoge Raad verwijst naar de feiten en het verloop van het geding in de feitelijke instanties, waaronder een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 14 maart 2014 en het arrest van het hof van 22 mei 2014. De advocaat-generaal L. Timmerman heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep, waarop de advocaat van de verzoeker heeft gereageerd.
De Hoge Raad heeft de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, beoordeeld. De klachten zijn niet gegrond bevonden en kunnen niet leiden tot cassatie. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), er geen nadere motivering nodig is, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie verworpen, waarmee de eerdere uitspraken van de lagere rechters in stand blijven. Dit arrest is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.