ECLI:NL:HR:2014:2819

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 september 2014
Publicatiedatum
25 september 2014
Zaaknummer
14/02584
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over tussentijdse beëindiging in WSNP en bovenmatige schuld

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 september 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de verzoekster tegen het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een verzoek tot cassatie in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP). De verzoekster had eerder een vonnis van de rechtbank Gelderland ontvangen, waarin haar schuldsanering was behandeld. Het hof had op 8 mei 2014 een arrest gewezen dat door de verzoekster werd bestreden in cassatie.

De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die door de verzoekster in het cassatierekest naar voren waren gebracht, niet konden leiden tot cassatie. De Hoge Raad verwees naar artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), waarin wordt gesteld dat de klachten geen nadere motivering behoeven, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de eerdere beslissingen van de lagere rechters heeft bevestigd.

De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de interpretatie van het grievenstelsel in het kader van de WSNP en de gevolgen van het laten ontstaan van nieuwe bovenmatige schulden, zoals bedoeld in artikel 350 lid 3 onder d van de Faillissementswet (Fw). De Hoge Raad benadrukt dat er feiten van algemene bekendheid en algemene ervaringsregels zijn die in deze context relevant zijn. De beslissing van de Hoge Raad om het beroep te verwerpen, bevestigt de strikte regels die gelden in het kader van de WSNP en de beoordeling van schulden.

Uitspraak

26 september 2014
Eerste Kamer
nr. 14/02584
TT/EE
Hoge Raad der Nedelanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos,
t e g e n
[de bewindvoerder], in haar hoedanigheid van bewindvoerder,
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. S.M. Kingma.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoekster] en de bewindvoerder.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak C06/11/224R van de rechtbank Gelderland van 18 december 2013;
b. het arrest in de zaak 200.144.082 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 mei 2014.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De bewindvoerder heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal G.R.B. van Peursem strekt tot verwerping.

3.Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
26 september 2014.