In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 september 2014 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van 19 december 2013, waarin het Gerechtshof het hoger beroep van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank te Haarlem behandelde. De Rechtbank had in deze eerdere uitspraken de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Edam-Volendam, alsmede een aanslag in de afvalstoffenheffing en aanslagen in de rioolheffing van dezelfde gemeente, bevestigd.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de klachten die door de belanghebbende zijn aangevoerd, geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op de overweging dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. Daarnaast zijn de klachten volgens de Hoge Raad klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te zijn door de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren.
De uitspraak is gedaan door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren. De beslissing is openbaar uitgesproken op 26 september 2014.