In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 september 2014 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van [X] Ltd. tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 30 januari 2014, nr. SGR 12/10226. Het beroep betreft een verzet van belanghebbende tegen een aan hem opgelegde aanslag in de gemeentelijke belastingen voor het jaar 2012. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld, waarbij de griffier van de Hoge Raad belanghebbende op 28 april 2014 heeft gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en een termijn van vier weken heeft gesteld voor de betaling. Aangezien het griffierecht niet is voldaan, heeft de griffier op 2 juni 2014 belanghebbende in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom het griffierecht niet tijdig is betaald. Belanghebbende heeft hier echter geen gebruik van gemaakt.
Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft verder geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig.
Deze uitspraak benadrukt het belang van het tijdig voldoen aan de griffierechten in cassatieprocedures, en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichting voor de ontvankelijkheid van het beroep.