Uitspraak
wonende te [woonplaats],
kantoorhoudende te Alphen aan de Rijn,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
26 september 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 september 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiser] tegen het arrest van het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft bestuurdersaansprakelijkheid in het kader van faillissementen, met specifieke aandacht voor de rol van de curator. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank ’s-Gravenhage en een arrest van het gerechtshof, die de context van het geschil schetsen. De kern van het geschil draait om de stelplicht en bewijslast van de eiser, evenals de vraag of er sprake is van een 'belangrijke oorzaak van het faillissement'. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten van de eiser niet tot cassatie kunnen leiden, en dat er geen noodzaak is voor nadere motivering, aangezien de klachten niet relevant zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt de eiser in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de curator op nihil zijn begroot. Deze uitspraak benadrukt de strikte eisen die aan de stelplicht en bewijslast worden gesteld in zaken van bestuurdersaansprakelijkheid, en bevestigt de rol van de curator in faillissementen.