ECLI:NL:HR:2014:2800

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 september 2014
Publicatiedatum
25 september 2014
Zaaknummer
13/04899
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid en de rol van de curator in faillissementen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 september 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiser] tegen het arrest van het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft bestuurdersaansprakelijkheid in het kader van faillissementen, met specifieke aandacht voor de rol van de curator. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank ’s-Gravenhage en een arrest van het gerechtshof, die de context van het geschil schetsen. De kern van het geschil draait om de stelplicht en bewijslast van de eiser, evenals de vraag of er sprake is van een 'belangrijke oorzaak van het faillissement'. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten van de eiser niet tot cassatie kunnen leiden, en dat er geen noodzaak is voor nadere motivering, aangezien de klachten niet relevant zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt de eiser in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de curator op nihil zijn begroot. Deze uitspraak benadrukt de strikte eisen die aan de stelplicht en bewijslast worden gesteld in zaken van bestuurdersaansprakelijkheid, en bevestigt de rol van de curator in faillissementen.

Uitspraak

26 september 2014
Eerste Kamer
nr. 13/04899
EV/LH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. A.J. Fontijn,
t e g e n
Mr. Franciscus Jozef Hubert SOMERS, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [A] B.V.,
kantoorhoudende te Alphen aan de Rijn,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en de curator.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 283603/HA ZA 07-0808 van de rechtbank ’s-Gravenhage van 20 juni 2007, 27 mei 2009 en 27 januari 2010;
b. het arrest in de zaak 200.068.275/01 van het gerechtshof Den Haag van 28 mei 2013.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de curator is verstek verleend.
De zaak is voor [eiser] toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping, afdoening op de voet van art. 81 lid 1 RO in overweging gevende.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 1 juli 2014 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de curator begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
26 september 2014.