ECLI:NL:HR:2014:280

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 februari 2014
Publicatiedatum
10 februari 2014
Zaaknummer
13/02620
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van beroep in cassatie tegen uitspraak van de Centrale Raad van Beroep inzake de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 februari 2014 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van een belanghebbende tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De zaak betreft een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen (Wamil). De Centrale Raad had op 17 april 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep, waartegen de belanghebbende cassatie heeft ingesteld. De Advocaat-Generaal P.J. Wattel concludeerde op 24 december 2013 tot niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat op grond van artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Hoge Raad enkel kennisneemt van cassatieberoepen tegen uitspraken van de administratieve rechter voor zover dit bij wet is bepaald. In dit geval is er geen wettelijke basis voor het instellen van cassatie tegen de uitspraak van de Centrale Raad met betrekking tot een besluit op grond van de Wamil. De Hoge Raad concludeert dat er geen mogelijkheid bestaat voor een beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Centrale Raad, waardoor het beroep in cassatie niet-ontvankelijk wordt verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14 februari 2014
nr. 13/02620
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z], België, domicilie gekozen hebbende te [Q], (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 17 april 2013, nrs. 11/6840 WAMIL en 12/1652 WAMIL, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank ’s-Hertogenbosch (nr. AWB 11/240) betreffende een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen (hierna: de Wamil). De uitspraak van de Centrale Raad is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Centrale Raad beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 24 december 2013 geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep in cassatie.
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

2.1.
Op grond van artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie neemt de Hoge Raad enkel kennis van het beroep in cassatie tegen uitspraken van de administratieve rechter voor zover dit bij wet is bepaald.
2.2.
Het onderhavige beroep in cassatie is gericht tegen een uitspraak van de Centrale Raad met betrekking tot een besluit dat is genomen op grond van de Wamil. Noch de Wamil, noch enige andere wettelijke bepaling kent de mogelijkheid van beroep in cassatie tegen dergelijke uitspraken van de Centrale Raad. Daarbij verdient opmerking dat bepalingen in de socialezekerheidswetgeving die wel beroep in cassatie openstellen tegen uitspraken van de Centrale Raad, telkens slechts een beperkt aantal bepalingen uit de desbetreffende wettelijke regeling vermelden waarvan de schending een grond voor cassatie vormt. Ook een dergelijke afbakening van de gronden voor cassatie ontbreekt met betrekking tot besluiten op grond van de Wamil.
2.3.
Hetgeen hiervoor in 2.1 en 2.2 is overwogen brengt mee dat tegen de onderhavige uitspraak van de Centrale Raad geen beroep in cassatie openstaat, zodat het daartegen gerichte beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap en P.M.F. van Loon, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2014.