In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 februari 2014 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van een belanghebbende tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De zaak betreft een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen (Wamil). De Centrale Raad had op 17 april 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep, waartegen de belanghebbende cassatie heeft ingesteld. De Advocaat-Generaal P.J. Wattel concludeerde op 24 december 2013 tot niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat op grond van artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Hoge Raad enkel kennisneemt van cassatieberoepen tegen uitspraken van de administratieve rechter voor zover dit bij wet is bepaald. In dit geval is er geen wettelijke basis voor het instellen van cassatie tegen de uitspraak van de Centrale Raad met betrekking tot een besluit op grond van de Wamil. De Hoge Raad concludeert dat er geen mogelijkheid bestaat voor een beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Centrale Raad, waardoor het beroep in cassatie niet-ontvankelijk wordt verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.