ECLI:NL:HR:2014:2792

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 september 2014
Publicatiedatum
25 september 2014
Zaaknummer
14/02523
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot herziening van een eerder arrest in bestuurs- en belastingrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 september 2014 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerder arrest van 14 februari 2014, met nummer 13/05425. Het verzoek tot herziening werd ingediend door de belanghebbende, die op 13 juni 2014 door de griffier van de Hoge Raad werd gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht. De belanghebbende kreeg een termijn van vier weken om het griffierecht te voldoen, maar heeft dit niet gedaan. Op 15 juli 2014 werd de belanghebbende opnieuw in de gelegenheid gesteld om de redenen voor de termijnoverschrijding mee te delen, maar zij heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. De Hoge Raad oordeelde dat de eerder aangevoerde redenen door de belanghebbende geen grond vormden voor het oordeel dat zij niet in verzuim was. Hierdoor werd het verzoek tot herziening niet-ontvankelijk verklaard op basis van artikel 8:41, lid 6, tweede volzin, in verbinding met artikel 8:119, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de vice-president en twee raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig.

Uitspraak

26 september 2014
Nr. 14/02523
Arrest
gewezen op het verzoek van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tot herziening van het arrest van de
Hoge Raad der Nederlandenvan 14 februari 2014, nr. 13/05425.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het verzoek tot herziening

De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 13 juni 2014, die volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL is afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres, gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht ter zake van het verzoek tot herziening en voor de betaling een termijn van vier weken gesteld. Het griffierecht is niet voldaan.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij brief van 15 juli 2014 in de gelegenheid gesteld de redenen voor de termijnoverschrijding mee te delen. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Hetgeen belanghebbende reeds eerder, in haar brief van 6 mei 2014, had aangevoerd, vormt geen grond voor het oordeel dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.
Het verzoek tot herziening moet derhalve op grond van artikel 8:41, lid 6, tweede volzin, in verbinding met artikel 8:119, lid 2, van de Awb niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het verzoek tot herziening niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 26 september 2014.