Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Slotsom
5.Beslissing
23 september 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 september 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 1989, was beschuldigd van witwassen. Het Gerechtshof had geoordeeld dat de verdachte geldbedragen had verworven en voorhanden had gehad die afkomstig waren uit enig misdrijf. De verdediging stelde dat de bewezenverklaring ontoereikend was gemotiveerd. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof dat de geldbedragen van een misdrijf afkomstig waren, niet zonder meer begrijpelijk was, gezien de omstandigheden die het Hof in aanmerking had genomen. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 7 tenlastegelegde feit en de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling op het bestaande hoger beroep. De Hoge Raad verwierp het beroep voor het overige. De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke motivering van de bewezenverklaring in strafzaken, vooral in gevallen van witwassen, waar de herkomst van geldbedragen cruciaal is voor de beoordeling van de strafbaarheid.