In deze zaak heeft [X] B.V. beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gedateerd 21 februari 2014, met nummer 12/1074 tot en met 12/1077. De uitspraak betreft besluiten van de Minister van Economische Zaken met betrekking tot de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen. De belanghebbende heeft een aantal middelen voorgesteld in het cassatieberoep, waarop de Minister van Economische Zaken een verweerschrift heeft ingediend. De belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij de Hoge Raad oordeelt dat de middelen geen nadere motivering behoeven, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Daarnaast heeft de Hoge Raad overwogen dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en is openbaar uitgesproken op 19 september 2014.