ECLI:NL:HR:2014:271

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 februari 2014
Publicatiedatum
7 februari 2014
Zaaknummer
13/04637
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over tussentijdse beëindiging en informatieplicht in WSNP-zaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 februari 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door verzoekster, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.A.R. Schuckink Kool. De zaak betreft een verzoek tot cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 19 september 2013 was gewezen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken, waaronder een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 8 juli 2013, en concludeert dat de klachten die in de cassatie zijn aangevoerd niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat bepaalt dat de Hoge Raad niet verplicht is om nadere motivering te geven als de klachten niet leiden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

De Hoge Raad heeft de conclusie van de Advocaat-Generaal G.R.B. van Peursem gevolgd, die had geadviseerd om het beroep in cassatie te verwerpen. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken door vice-president E.J. Numann. Dit arrest heeft implicaties voor de informatieplicht en afdrachtverplichting in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP), en biedt duidelijkheid over de voorwaarden waaronder tussentijdse beëindiging van de schuldsanering kan plaatsvinden. De uitspraak benadrukt het belang van rechtszekerheid en de rol van de Hoge Raad in het waarborgen van een uniforme rechtsontwikkeling.

Uitspraak

7 februari 2014
Eerste Kamer
nr. 13/04637
RM/GB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. M.A.R. Schuckink Kool.
Verzoekster zal hierna ook worden aangeduid als [verzoekster].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak C/16/10/291 R van de rechtbank Midden-Nederland van 8 juli 2013;
b. het arrest in de zaak 200.130.059 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 19 september 2013.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal G.R.B. van Peursem strekt tot verwerping met toepassing van art. 81 RO.

3.Beoordeling van de middelen

De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, C.E. Drion en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president E.J. Numann op
7 februari 2014.