In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 september 2014 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 17 februari 2014. Het beroep betreft naheffingsaanslagen in de parkeerbelastingen die aan belanghebbende waren opgelegd. De Hoge Raad heeft beoordeeld of het beroepschrift in cassatie ontvankelijk was. Het beroepschrift voldeed niet aan de eisen van artikel 6:5, lid 1, letter d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het niet de gronden van beroep bevatte.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende per aangetekende brief op 10 april 2014 in de gelegenheid gesteld om het verzuim binnen zes weken te herstellen. Deze termijn eindigde op 22 mei 2014. Aangezien belanghebbende niet tijdig heeft gereageerd en de op 23 mei 2014 ingediende brief als te laat is aangemerkt, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren op basis van artikel 6:6 Awb.
De Hoge Raad heeft verder geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken en ondertekend door de raadsheren C. Schaap, M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, met F. Treuren als waarnemend griffier.