In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 september 2014 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag. De zaak betreft naheffingsaanslagen in de parkeerbelastingen die aan belanghebbende waren opgelegd. Het beroepschrift in cassatie voldeed niet aan de vereisten van artikel 6:5, lid 1, letter d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het niet de gronden van beroep bevatte. De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende per aangetekende brief op 10 april 2014 in de gelegenheid gesteld om dit verzuim binnen zes weken te herstellen. Deze termijn eindigde op 22 mei 2014. Aangezien belanghebbende niet tijdig heeft gereageerd en de op 23 mei 2014 ingediende brief als te laat werd beschouwd, heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de raadsheren.