Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
16 september 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 september 2014 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van een verdachte, geboren in 1954. Het beroep was ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 3 februari 2012 was gewezen. De verdachte had geen schriftuur houdende middelen van cassatie ingediend, wat een vereiste is volgens de wet. De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep, omdat de verdachte niet binnen de wettelijke termijn een raadsman had ingeschakeld om de benodigde documenten in te dienen. De Hoge Raad heeft vervolgens beoordeeld of de verdachte ontvankelijk was in het beroep. Aangezien de verdachte niet voldeed aan de wettelijke vereisten, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het cassatieberoep. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.