Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.Beslissing
12 september 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 september 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de man tegen een beschikking van het gerechtshof Den Haag. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. E. El-Sharkawi, had beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van het hof, waarin het hof zich had uitgesproken over de omgangsregeling en het gezag in een familierechtelijke kwestie. De vrouw, de verweerder in cassatie, was niet verschenen en had geen verweerschrift ingediend.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling gekeken naar de ontvankelijkheid van het cassatieberoep. De Procureur-Generaal had geconcludeerd dat de man niet-ontvankelijk verklaard moest worden op basis van artikel 80a van de Rechtsvordering. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die door de man waren aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigden. Dit was het geval omdat de man klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, of omdat de klachten niet tot cassatie konden leiden.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard, waarmee de beschikking van het hof in stand bleef. Deze uitspraak benadrukt het belang van de ontvankelijkheidseisen in cassatieprocedures en de rol van de Procureur-Generaal in dergelijke zaken. De uitspraak is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.