ECLI:NL:HR:2014:2662

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 september 2014
Publicatiedatum
11 september 2014
Zaaknummer
14/02049
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over ontvankelijkheid in familierechtelijke zaak met betrekking tot gezag en omgangsregeling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 september 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de man tegen een beschikking van het gerechtshof Den Haag. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. E. El-Sharkawi, had beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van het hof, waarin het hof zich had uitgesproken over de omgangsregeling en het gezag in een familierechtelijke kwestie. De vrouw, de verweerder in cassatie, was niet verschenen en had geen verweerschrift ingediend.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling gekeken naar de ontvankelijkheid van het cassatieberoep. De Procureur-Generaal had geconcludeerd dat de man niet-ontvankelijk verklaard moest worden op basis van artikel 80a van de Rechtsvordering. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die door de man waren aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigden. Dit was het geval omdat de man klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, of omdat de klachten niet tot cassatie konden leiden.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard, waarmee de beschikking van het hof in stand bleef. Deze uitspraak benadrukt het belang van de ontvankelijkheidseisen in cassatieprocedures en de rol van de Procureur-Generaal in dergelijke zaken. De uitspraak is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.

Uitspraak

12 september 2014
Eerste Kamer
14/02049
EV/LH
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. E. El-Sharkawi,
t e g e n
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de man en de vrouw.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikkingen in de zaak C 10/368400/F1 RK 10-3291 van de rechtbank Rotterdam van 25 augustus 2011, 3 juli 2012 en 25 april 2013;
b. de beschikking in de zaak 200.130.926/01 van het gerechtshof Den Haag van 22 januari 2014.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijk verklaring met toepassing van art. 80a RO.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 4).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
12 september 2014.