ECLI:NL:HR:2014:263

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 februari 2014
Publicatiedatum
6 februari 2014
Zaaknummer
13/04893
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over niet-ontvankelijkheid van beroep inzake ondertoezichtstelling en belang van de kinderen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 februari 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de vader tegen een beschikking van het gerechtshof Den Haag. De vader had beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van het hof, waarin de ondertoezichtstelling van zijn kinderen was verlengd. De vader was van mening dat de beslissing van het hof onbegrijpelijk was en dat zijn belangen als ouder niet voldoende waren meegewogen. De Procureur-Generaal heeft echter geconcludeerd dat de vader niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn cassatieberoep, omdat hij klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het beroep. De Hoge Raad heeft deze conclusie overgenomen en geoordeeld dat de klachten van de vader geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. De Hoge Raad heeft daarbij verwezen naar artikel 80a lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat een partij die in cassatie komt, voldoende belang moet hebben bij de beoordeling van de zaak. De Hoge Raad heeft uiteindelijk het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard, waarmee de beslissing van het hof in stand blijft. Deze uitspraak benadrukt het belang van het hebben van voldoende belang bij een cassatieberoep, vooral in zaken die betrekking hebben op de ondertoezichtstelling van kinderen.

Uitspraak

7 februari 2014
Eerste Kamer
nr. 13/04893
LZ/AS
Beschikking
in de zaak van:
[de vader],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. R.G. Groen,
t e g e n
STICHTING BUREAU JEUGDZORG,
gevestigd te Zoetermeer,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vader en Jeugdzorg.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 131405/JE RK 12-21 van de rechtbank Groningen van 18 januari 2012;
b. de beschikkingen van de rechtbank Den Haag in de zaak JE RK 12-3602 van 10 januari 2013 en 29 januari 2013;
c. de beschikking in de zaak 200.126.016/01 van het gerechtshof Den Haag van 17 juli 2013.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft de vader beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Jeugdzorg heeft geen verweerschrift ingediend.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep met toepassing van art. 80a lid 1 RO.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 2 en 3).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president E.J. Numann op
7 februari 2014.