ECLI:NL:HR:2014:2571

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 september 2014
Publicatiedatum
2 september 2014
Zaaknummer
13/05234
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een uitspraak van het Gerechtshof inzake zware mishandeling met terugwijzing

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 september 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was in hoger beroep veroordeeld voor zware mishandeling van een persoon genaamd [slachtoffer], waarbij hij op 10 januari 2009 in Valkenswaard met een kapotgeslagen glas letsel had toegebracht. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet de dader was, maar dat [betrokkene 1] het slachtoffer had geslagen. De verdediging stelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte als dader aan te merken en dat het Hof in strijd met artikel 359, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering had gehandeld door niet voldoende redenen te geven voor de afwijking van het standpunt van de verdediging.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet in voldoende mate had gemotiveerd waarom het was afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging. Dit verzuim leidde tot de nietigheid van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, zodat deze opnieuw op het bestaande hoger beroep kon worden berecht en afgedaan. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de rechter bij het afwijken van de standpunten van de verdediging.

Uitspraak

2 september 2014
Strafkamer
nr. 13/05234
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 18 maart 2013, nummer 20/000937-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat deze op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel behelst onder meer de klacht dat het Hof in strijd met art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van een door de verdediging naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt inhoudende dat niet de verdachte, maar [betrokkene 1] het slachtoffer met een kapotgeslagen glas tegen het oor en in de hals heeft geslagen.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
"op 10 januari 2009 te Valkenswaard aan een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een traumatische amputatie van een derde deel van de oorschelp en een snijwond in de hals) heeft toegebracht, door deze opzettelijk met een kapotgeslagen glas tegen het oor en in de hals te slaan."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsvoering:
"Vaststaande feiten.
Op 10 januari 2009, omstreeks 01:45 uur, krijgen verdachte en [slachtoffer] onenigheid achter in café Bora Bora te Valkenswaard. Er ontstaat een handgemeen tussen beide personen, waarna diverse personen zich ermee gaan bemoeien. [slachtoffer] bloedt hevig aan zijn hoofd en oor. Het shirt van verdachte zit onder het bloed. [slachtoffer] mist een stuk van zijn oor. Er is bij [slachtoffer] sprake van een traumatische amputatie van 1/3 van de oorschelp rechts en een snijwond onder de oorschelp in de hals.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht op grond van de verklaringen van [betrokkene 2], [betrokkene 3] en [slachtoffer], in onderling verband en samenhang beschouwd, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht middels het slaan met een kapotgeslagen glas.
Het standpunt van de verdediging.
Verdachte ontkent aangever [slachtoffer] met een (kapotgeslagen) glas te hebben geslagen. Hij had geen glas in zijn hand. Hij heeft [slachtoffer] enkel geduwd, waarna deze verdachte met een glas tegen het hoofd heeft geslagen. Verdachte heeft zijn handen ter bescherming voor zijn gezicht getrokken en heeft zich vervolgens afzijdig van het gebeuren gehouden.
Niet verdachte maar iemand anders heeft [slachtoffer] met een kapotgeslagen glas geslagen.
Het gegeven dat het bloed van [slachtoffer] op de achterzijde van het shirt van verdachte is aangetroffen duidt ook op afwezigheid van enige betrokkenheid zijdens verdachte. De verdediging stelt zich op het standpunt dat vrijspraak dient te volgen (...)
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de versie van verdachte dat hij door [slachtoffer] met een glas tegen het hoofd zou zijn geslagen door geen enkele getuige wordt bevestigd. Het door verbalisant geconstateerde kleine sneetje ter hoogte van de oogkas van verdachte is, gelet op omvang en massaliteit van de vechtpartij in een smalle ruimte, onvoldoende om van de juistheid van de verklaring van verdachte op dit punt uit te gaan.
De verklaring van verdachte dat hij zich afzijdig van de vechtpartij heeft gehouden wordt ontkracht door zijn vriend [getuige 1]. Immers, deze verklaart dat verdachte heeft geslagen. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de verklaring van verdachte dat [betrokkene 1] in aanwezigheid van [betrokkene 4] heeft gezegd dat hij, [betrokkene 1], de jongen met het glas heeft geslagen, wordt ontkend door zowel [betrokkene 1] als [betrokkene 4].
Het voorgaande brengt met zich mee dat de rechtbank behoedzaam met de verklaringen van verdachte omtrent de feitelijke toedracht zal omgaan.
Voor wat betreft het daderschap van verdachte bevat het dossier twee belastende verklaringen. [betrokkene 2] verklaart dat verdachte [slachtoffer] met een kapotgeslagen glas tegen het hoofd heeft geslagen en dat [slachtoffer] meteen daarna bloedde aan zijn hoofd. [betrokkene 2] herkent kort na het incident de aangehouden verdachte als zijnde de jongen die [slachtoffer] met het glas heeft geslagen.
[betrokkene 3] verklaart dat verdachte met een kapot glas in zijn hand achter de bloedende [slachtoffer] stond en dat verdachte hierbij een uitdagende houding had. De rechtbank stelt vast dat de verklaring van [betrokkene 3] aansluit op de verklaring van [betrokkene 2] en deze verklaring ondersteunt.
De rechtbank ziet geen reden om aan de inhoud van de verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] te twijfelen. Hieruit volgt dan ook dat verdachte als dader dient te worden aangemerkt. Het gegeven dat het shirt van verdachte, kennelijk als enige, onder het bloed zat draagt bij aan dit oordeel. Immers, hieruit volgt dat verdachte zich in de onmiddellijke nabijheid van de hevig bloedende [slachtoffer] bevond. Dat [betrokkene 4], overigens als enige, verklaart dat verdachte bebloed was ter hoogte van zijn rug, doet aan het daderschap van verdachte niets af. Er was immers sprake van een hevig bloedende wond bij [slachtoffer].
Gelet op het voorgaande en de hiervoor opgesomde vaststaande feiten acht de rechtbank bewezen dat verdachte degene is geweest die met een kapotgeslagen glas tegen het hoofd en de hals van [slachtoffer] heeft geslagen. (...)"
2.3.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 4 maart 2013 heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt in:
"Met betrekking tot de bewezenverklaring van het ten laste gelegde (zware mishandeling) merk ik nogmaals het navolgende op.
Plegen van zware mishandeling:
Ik breng wederom onder uw aandacht dat mijn cliënt van meet af aan te kennen heeft gegeven dat hij niet met een glas in zijn hand heeft geslagen. Mijn cliënt ontkent nadrukkelijk dat hij aangever met een glas letsel heeft toegebracht.
Bij de politie, maar ook bij de Rechtbank in eerste aanleg en ten overstaan van uw Hof heeft mijn cliënt verklaard dat aangever op het moment dat hij bij de gokkasten stond een glas in zijn hand had, daarmee uithaalde en mijn cliënt daarmee sloeg. Deze verklaring van cliënt wordt ondersteund door overige bewijsmiddelen. De verbalisant die mijn cliënt heeft gehoord, heeft direct na het voorval letsel geconstateerd aan het gezicht van mijn cliënt. Een sneetje ter hoogte van zijn rechter oogkas en een rode oogkas was waargenomen.
Ter bescherming van meerdere aanvallen van aangever heeft mijn cliënt zijn handen naar zijn gezicht getrokken. Op dat moment had hij geen glas in zijn hand. Sterker nog, tijdens de ontstane vechtpartij heeft mijn cliënt zich afzijdig gehouden. Dit blijkt duidelijk uit de verklaring van getuige [ getuige 2].
In haar verklaring valt te lezen dat zij op een bepaald moment voelde dat zij werd geduwd. Deze situatie vond ze eng en daarom is ze tegen de muur van het café aan gaan staan. Vervolgens is zij via de muur weggelopen van het gevecht in de richting van de gokautomaten. Daar kwam zij mijn cliënt tegen en heeft hem vervolgens bij zijn armen gepakt, om aan te geven dat zij in paniek was. Deze [ getuige 2] heeft mijn cliënt vervolgens vastgehouden tot het gevecht over was (pag. 59).
Uit deze lezing blijkt dat mijn cliënt zich wel degelijk afzijdig van het gebeuren heeft gehouden. Mijn cliënt bevond zich niet eens in de buurt van het gevecht. Uit de verklaring van getuige [ getuige 2] komt immers naar voren dat de vechtpartij niet bij de gokkasten gaande was. Getuige [ getuige 2] heeft immers aangegeven dat zij via de muur is weggelopen van het gevecht in de richting van de gokautomaten. Daar stond mijn cliënt en daar heeft deze [ getuige 2] mijn cliënt vastgepakt tot het gevecht voorbij was.
Van meet af aan heeft mijn cliënt ontkend dat hij aangever zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. Wel heeft mijn cliënt (meermaals) aangegeven dat [betrokkene 1] aangever met het glas heeft geslagen. Gedurende het verhoor, dat op 30 januari 2010 heeft plaatsgevonden, heeft mijn cliënt aangegeven dat ook de politie heeft vastgesteld dat mijn cliënt niet werd aangemerkt als verdachte van de zware mishandeling.
Uit het proces-verbaal CIE komt naar voren dat in de maand februari 2010 via een informant informatie is binnengekomen bij de Regionale Criminele Inlichtingen Eenheid van Regiopolitie Brabant Zuidoost (pag. 78). Uit deze informatie blijkt dat mijn cliënt daadwerkelijk de waarheid vertelde. Volgens de informant heeft [betrokkene 1] tijdens de vechtpartij met een glas tegen het hoofd van aangever geslagen en niet mijn cliënt! De inspecteur van de politie heeft een oordeel gevormd over de betrouwbaarheid van de informant en over de juistheid van de informatie. De inspecteur heeft aangegeven dat deze informatie als betrouwbaar moet worden aangemerkt. Ondanks dit gegeven richt justitie haar pijlen op mijn cliënt en niet op de daadwerkelijke dader; [betrokkene 1].
Daarenboven verwijs ik naar de verklaring van [getuige 3]. Deze getuige was op de bewuste avond werkzaam als portier bij café Bora Bora. [getuige 3] geeft expliciet aan dat [betrokkene 1] degene was die bij de vechtpartij betrokken was (pag. 52). Voorts heeft deze portier foto's van deze [betrokkene 1] meegenomen naar de politie. Deze foto ontbreekt echter in het dossier. Daardoor kan niet worden vastgesteld in hoeverre [betrokkene 1] overeenkomt met het signalement, dat van de dader is gegeven. Eveneens heeft de politie nagelaten om de informatie nader te onderzoeken die was geplaatst op Hyves. Getuige [getuige 3] heeft de politie hier wel nadrukkelijk op gewezen.
Al met al is een aantal zeer betrouwbare bewijsmiddelen voorhanden die wijzen in de richting van [betrokkene 1]. Daarnaast had deze [betrokkene 1] op de bewuste avond letsel aan zijn rechter hand. De verbalisant heeft een snee van circa drie centimeter waargenomen (pag. 58). Deze snee bevond zich tussen zijn duim en wijsvinger van zijn rechter hand (pag. 57). Bovendien heeft [betrokkene 1] bij de politie verklaard dat hij zelfs stukken glas uit zijn hand moest trekken (pag. 58).
De aard en omvang van dit letsel sluit haarfijn aan bij de verklaring van [betrokkene 2]. Deze persoon verklaarde immers dat de dader op de rand van de bar een glas kapot sloeg en aangever hiermee vervolgens raakte. Door het glas te breken, heeft [betrokkene 1] zijn hand verwond. Hij heeft zelfs zo hard geslagen dat hij glasscherven uit zijn hand moest trekken. En was het niet zo dat deze [betrokkene 1] op het bewust tijdstip juist aan de bar drinken stond te bestellen?
In ieder geval was noch aan de linker, noch aan de rechter hand van mijn cliënt letsel waarneembaar. Het moge duidelijk zijn dat ingeval hij wel een glas zou hebben stukgeslagen, een snee op zijn hand had moeten zitten.
Ook getuige [getuige 4] heeft aangegeven dat [betrokkene 1] betrokken was bij het voorval (pag. 39).
Ondanks al deze sporen die duidelijk in de richting van [betrokkene 1] wijzen wordt door de politie geen serieuze actie in zijn richting ondernomen, zulks ondanks het feit dat objectieve bewijsmiddelen (CIE tip, verklaring van de portier, letsel aan de rechterhand) voorhanden waren en zijn waaruit blijkt dat deze [betrokkene 1] dient te worden aangemerkt als dader. [betrokkene 1] en (een in de ogen van de politie) onbetrouwbare getuige ([betrokkene 4]) worden aan een verhoor onderworpen, dat is het enige. In plaats daarvan wordt mijn cliënt strafrechtelijk vervolgd.
Weliswaar hebben enkele getuigen aangegeven dat mijn cliënt bij het voorval betrokken zou zijn, maar bij deze verklaringen dienen kritische kanttekeningen te worden geplaatst.
Allereerst verwijs ik uw hof naar aanvullende stukken, die naar aanleiding van uw tussenarrest van 20 oktober 2011 zijn overgelegd. Meer in het bijzonder verwijs ik u naar pagina 9 van deze stukken. De verbalisant die het proces-verbaal heeft opgemaakt geeft aan dat op zondag 11 januari 2009 te 16.30 uur overleg heeft plaatsgevonden met de piket officier van justitie. De zaak zou met mr. Vinkesteijn zijn besproken. De verbalisant maakt nog melding van het feit dat 9 getuigen waren gehoord, doch dat slechts één persoon heeft gezien dat mijn cliënt een glas heeft kapot geslagen en aangever tegen het hoofd heeft geslagen. De rest heeft niet gezien wie er met het glas heeft geslagen en of mijn cliënt dit heeft gedaan. In overleg met de officier is mijn cliënt vervolgens heengezonden.
Nogmaals benadruk ik dat slechts één getuige zou hebben gezien dat mijn cliënt met glas heeft geslagen. Welke getuige dit betreft, is echter volstrekt onduidelijk. In dat kader merk ik nog wel op dat getuige [getuige 1] naast mijn cliënt op de gokkast aan het gokken was. Deze persoon is door de Raadsheer-Commissaris gehoord op 10 oktober 2012. Tijdens dit verhoor heeft [getuige 1] verklaard dat op enig moment over en weer werd geduwd en dat vervolgens alles erg snel ging. Hij heeft niet gezien dat met glas is geslagen, evenmin heeft hij gezien wie heeft geslagen.
Nu juist de persoon, die naast mijn cliënt zat niet heeft gezien dat hij heeft geslagen met glas, stel ik me de vraag hoe anderen dit wel kunnen hebben waargenomen op zaterdagnacht zijnde een tijdstip dat het bijzonder druk is in een horecagelegenheid.
Op basis van het dossier is er dan ook onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden om tot een bewezenverklaring van het plegen van zware mishandeling te komen. Op basis van de stukken kan niet onomstotelijk worden vastgesteld dat mijn cliënt dient te worden aangemerkt als dader. Er bevinden zich meerdere objectieve bewijsmiddelen, die immers wijzen in de richting van [betrokkene 1]."
2.4.
Hetgeen door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd met betrekking tot hetgeen uit de verklaringen van [ getuige 2] en [getuige 3], de in het proces-verbaal van de CIE weergegeven informatie en de verwondingen van [betrokkene 1] kan worden afgeleid omtrent de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde, kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het Hof naar voren is gebracht. Het Hof is in zijn arrest van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt afgeweken, maar heeft in strijd met art. 359, tweede lid, tweede volzin, Sv niet in het bijzonder de redenen opgegeven die daartoe hebben geleid, terwijl die redenen ook niet in voldoende mate blijken uit de onder 2.2.2 weergegeven bewijsmotivering. Dat verzuim heeft ingevolge art. 359, achtste lid, Sv nietigheid tot gevolg.
2.5.
In zoverre is het middel terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
2 september 2014.