In deze zaak heeft belanghebbende beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 maart 2013, nr. 12/00300. Dit hoger beroep was gericht tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Zwolle-Lelystad (nr. Awb 11/2115) betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de watersysteemheffing voor het jaar 2011 door het Waterschap Vallei en Veluwe. De belanghebbende heeft verschillende klachten ingediend tegen de uitspraak van het Hof, waarop het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Locosensus-Tricijn een verweerschrift heeft ingediend. Na de indiening van een conclusie van repliek door belanghebbende en een conclusie van dupliek door het Gemeenschappelijk Belastingkantoor, heeft de Hoge Raad de klachten beoordeeld.
De Hoge Raad oordeelt dat de klachten van belanghebbende niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft ook geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten, wat betekent dat de kosten van de procedure niet door een van de partijen hoeven te worden vergoed.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2014 door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en M.A. Fierstra, in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.