Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te 's-Gravenhagevan 3 oktober 2012, nr. BK-12/00147, betreffende een beschikking tot aansprakelijkstelling ingevolge de Invorderingswet 1990.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 3 oktober 2012, waarin de belanghebbende aansprakelijk was gesteld voor naheffingsaanslagen omzetbelasting die aan de [A] B.V. waren opgelegd over de jaren 2004 tot en met 2006. De aansprakelijkstelling was gebaseerd op een beschikking van de Ontvanger van 23 december 2010, die was genomen op grond van artikel 36 van de Invorderingswet 1990. Na bezwaar tegen deze beschikking, werd deze door de Ontvanger gehandhaafd. De Rechtbank te 's-Gravenhage verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank, waarop belanghebbende in cassatie ging.
In cassatie heeft belanghebbende verschillende klachten ingediend. De Staatssecretaris van Financiën diende een verweerschrift in, en belanghebbende reageerde met een conclusie van repliek. De Hoge Raad beoordeelde de klachten en oordeelde dat deze niet tot cassatie konden leiden. Dit was volgens artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie niet verder te motiveren, omdat de klachten niet leidden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad oordeelde verder dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond, en dit arrest werd openbaar uitgesproken op 7 februari 2014.