Uitspraak
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
7 februari 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 februari 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met zaaknummer 10/04953. De zaak betreft een geschil over een geldlening waarbij hoger beroep is ingesteld namens een inmiddels overleden partij. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken van de rechtbank Maastricht en het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak. De eiser, vertegenwoordigd door mr. H.H.M. Meijroos, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, waarin verstek is verleend tegen de verweerders, die niet verschenen zijn. De Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet gegrond bevonden. De klachten kunnen niet leiden tot cassatie, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de eerdere uitspraak van het hof bevestigt en het beroep verwerpt. Tevens is de eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerders zijn begroot op nihil. Deze uitspraak draagt bij aan de rechtsontwikkeling rondom de vraag hoe om te gaan met hoger beroep dat is ingesteld namens een overleden partij.