Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
26 augustus 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een cassatieberoep tegen een beslissing van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De veroordeelde had een vordering tot uitstel van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling, welke door de Rechtbank Limburg op 10 juli 2013 was toegewezen. De veroordeelde heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn hoger beroep door het Hof. De Hoge Raad oordeelt dat, gelet op artikel 15f, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, er geen hoger beroep openstaat tegen de beslissing van het Hof. Dit betekent dat de Hoge Raad de veroordeelde niet-ontvankelijk verklaart in zijn cassatieberoep. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 26 augustus 2014, waarbij de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz.