Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
4 februari 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, gedateerd 24 mei 2012, met nummer 23/002270-11. De verdachte, geboren in 1986, heeft zijn beroep in cassatie laten indienen door zijn advocaat, mr. W.H. Jebbink, die middelen van cassatie heeft voorgesteld. De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, waarop de raadsman schriftelijk heeft gereageerd.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Volgens artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) behoeft dit geen nadere motivering, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de zaak niet verder in behandeling neemt en het beroep verwerpt.
De uitspraak is gedaan op 4 februari 2014 door de Hoge Raad der Nederlanden, met de raadsheer J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink. De uitspraak vond plaats ter openbare terechtzitting, waarbij de griffier S.P. Bakker aanwezig was. Het arrest is gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2014:240 en is te vinden op rechtspraak.nl.