In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 augustus 2014 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag. Het beroep betreft een verzet tegen een beschikking inzake Kinderopvangtoeslag voor het jaar 2009. De Rechtbank had op 14 februari 2014 uitspraak gedaan in deze kwestie, maar de Hoge Raad oordeelt dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk is. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 78, lid 4 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat bepaalt dat de Hoge Raad enkel kennisneemt van cassatieberoepen tegen uitspraken van de administratieve rechter voor zover dit bij wet is bepaald. In dit geval is er geen wettelijke bepaling die het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank mogelijk maakt, waardoor de Hoge Raad geen andere keuze had dan het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
De Hoge Raad heeft ook overwogen dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Dit betekent dat de kosten die zijn gemaakt in het kader van deze procedure niet door een van de partijen hoeven te worden vergoed. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken, en het griffierecht dat door belanghebbende is betaald, wordt teruggegeven. Dit arrest benadrukt de strikte regels omtrent de ontvankelijkheid van cassatieberoepen en de noodzaak voor een wettelijke basis voor dergelijke beroepen.