In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 augustus 2014 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie van een belanghebbende uit Marokko tegen een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De zaak betreft een hoger beroep tegen een beslissing van de Rechtbank Amsterdam met betrekking tot een besluit van de Sociale Verzekeringsbank, dat voortvloeit uit de Algemene Ouderdomswet. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het beroepschrift in cassatie niet tijdig is ingediend. De griffier van de Centrale Raad had op 18 oktober 2013 een afschrift van de uitspraak aan de partijen verzonden, en de termijn voor het indienen van het beroep in cassatie eindigde op 29 november 2013. Het beroepschrift werd echter pas op 10 december 2013 ingediend, wat betekent dat het niet binnen de wettelijke termijn van zes weken was ontvangen. De Hoge Raad heeft de belanghebbende de gelegenheid gegeven om te verklaren waarom de termijn was overschreden, maar de aangevoerde redenen werden niet als voldoende geacht. Hierdoor werd het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft verder geen termen gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.