ECLI:NL:HR:2014:225

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 februari 2014
Publicatiedatum
3 februari 2014
Zaaknummer
13/00410
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep van de Sociale Verzekeringsbank tegen uitspraak Centrale Raad van Beroep inzake Algemene Kinderbijslagwet

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 februari 2014 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) tegen een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De SVB en de belanghebbende hebben beide beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 17 december 2012, die betrekking had op de Algemene Kinderbijslagwet. De Centrale Raad had eerder uitspraak gedaan op de hoger beroepen van de belanghebbende tegen uitspraken van de Rechtbank te ’s-Gravenhage. De Hoge Raad heeft de beroepschriften in cassatie, die aan het arrest zijn gehecht, in behandeling genomen. De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 27 augustus 2013 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van beide beroepen. De Hoge Raad heeft de voorgestelde middelen van zowel de SVB als de belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat deze falen op de gronden die zijn vermeld in een eerder arrest met nummer 13/00409. De Hoge Raad heeft de SVB veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, vastgesteld op € 1095,75 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Voor het cassatieberoep van de belanghebbende zijn er geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Het arrest is openbaar uitgesproken en de SVB is een griffierecht van € 466 opgelegd.

Uitspraak

14 februari 2014
nr. 13/00410
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X3]te
[Z](hierna: belanghebbende), alsmede het beroep in cassatie van
de Sociale verzekeringsbank(hierna: de SVB) tegen de uitspraak van de
Centrale Raad van Beroepvan 17 december 2012, nr. 09/6110 AKW en 11/121 AKW, op de hoger beroepen van belanghebbende tegen uitspraken van de Rechtbank te ’s-Gravenhage (nrs. AWB 09/5784 AKW en AWB 09/09 AKW alsmede nr. AWB 10/1827 AKW) betreffende besluiten ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet. De uitspraak van de Centrale Raad is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Zowel belanghebbende als de SVB heeft tegen de uitspraak van de Centrale Raad beroep in cassatie ingesteld. De beroepschriften in cassatie zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Belanghebbende en de SVB hebben over en weer een verweerschrift ingediend.
Zowel belanghebbende als de SVB heeft een conclusie van repliek ingediend.
Belanghebbende en de SVB hebben over en weer een conclusie van dupliek ingediend.
De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 27 augustus 2013 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van beide beroepen.
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van het door de SVB voorgestelde middel

Het middel faalt op de gronden die zijn vermeld in onderdeel 4 van het heden in de zaak met nummer 13/00409 uitgesproken arrest van de Hoge Raad, waarvan een geanonimiseerd afschrift aan dit arrest is gehecht.

3.Beoordeling van het door belanghebbende voorgestelde middel

Het middel faalt op de gronden die zijn vermeld in onderdeel 5 van het heden in de zaak met nummer 13/00409 uitgesproken arrest van de Hoge Raad, waarvan een geanonimiseerd afschrift aan dit arrest is gehecht.

4.Proceskosten

Wat betreft het cassatieberoep van de SVB zal de SVB worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaken met de nummers 13/00407 en 13/00409 met de onderhavige zaak samenhangen in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Wat betreft het cassatieberoep van belanghebbende acht de Hoge Raad geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart de beroepen in cassatie ongegrond, en
veroordeelt de Sociale verzekeringsbank in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op een derde van € 3287,25, derhalve € 1095,75, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, P.M.F. van Loon, M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2014.
Van de Sociale verzekeringsbank wordt een griffierecht geheven van € 466.