ECLI:NL:HR:2014:222

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 januari 2014
Publicatiedatum
31 januari 2014
Zaaknummer
13/03806
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het wrakingsverzoek in herzieningszaak door de Hoge Raad

Op 31 januari 2014 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een wrakingsprocedure, ingediend door verzoeker [X] te [Z]. Het verzoek tot wraking was gericht tegen de raadsheren P.M.F. van Loon, M.A. Fierstra en R.J. Koopman, die betrokken waren bij de behandeling van een herzieningsverzoek in een eerdere zaak. Verzoeker had zijn wrakingsverzoek ingediend naar aanleiding van de aankondiging dat de Hoge Raad zonder voorafgaande procedurele tussenstappen een arrest zou wijzen. De Hoge Raad heeft in zijn beslissing geoordeeld dat de bezwaren van verzoeker onvoldoende concreet waren om te concluderen dat de onpartijdigheid van de betrokken raadsheren in het geding was. De Hoge Raad heeft daarbij verwezen naar de relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht en de Wet op de rechterlijke organisatie, die de mogelijkheid bieden om zonder zitting een beslissing te nemen.

De wrakingskamer heeft eerder, op 24 januari 2014, verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot wraking van de leden G.J.M. Corstens, C.A. Streefkerk en V. van den Brink. Dit betekende dat er geen beletsel meer was voor deze leden om het wrakingsverzoek van 5 augustus 2013 te beoordelen. De Hoge Raad heeft uiteindelijk het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat een volgend wrakingsverzoek in de onder 1.1 genoemde herzieningszaak niet in behandeling zal worden genomen. De beslissing is openbaar uitgesproken door raadsheer F.B. Bakels, in aanwezigheid van de president G.J.M. Corstens en de raadsheren C.A. Streefkerk en V. van den Brink.

Uitspraak

31 januari 2014
nr. 13/03806
Beslissing
van de Vierde kamer van de Hoge Raad der Nederlanden naar aanleiding van het verzoek om wraking van de hierna te noemen raadsheren in de Hoge Raad, ingediend door [X] te [Z], verder te noemen verzoeker.

1.De procedure

1.1
Verzoeker heeft een verzoek ingediend tot herziening van het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2012, nummer 12/03267; het herzieningsverzoek is ingeschreven onder nummer 13/01892. Bij brief van 1 augustus 2013 is aan verzoeker meegedeeld dat op 9 augustus 2013 ter terechtzitting de beslissing op dat herzieningsverzoek in het openbaar zal worden uitgesproken. Tevens is daarin meegedeeld dat het arrest zal worden gewezen door de leden P.M.F. van Loon, M.A. Fierstra en R.J. Koopman.
1.2
Bij op 5 augustus 2013 ter griffie van de Hoge Raad ingekomen verzoekschrift heeft verzoeker de wraking verzocht van de hiervoor in 1.1 vermelde leden van de Hoge Raad. Bij brief van 3 september 2013 is aan verzoeker meegedeeld dat het wrakingsverzoek zal worden behandeld door de leden G.J.M. Corstens, C.A. Streefkerk en V. van den Brink.
1.3
Bij op 3 oktober 2013 ter griffie van de Hoge Raad ingekomen verzoekschrift heeft verzoeker voorts de wraking verzocht van de hiervoor onder 1.2 vermelde leden van de wrakingskamer.
1.4
Bij brief van 28 november 2013 is aan verzoeker meegedeeld dat in verband met het hiervoor 1.3 vermeld verzoekschrift een nieuwe wrakingskamer is samengesteld bestaande uit de leden Van Schendel, De Savornin Lohman en De Groot.
1.5
Bij beslissing van 24 januari 2014 heeft de wrakingskamer in nieuwe samenstelling verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot wraking van de leden G.J.M. Corstens, C.A. Streefkerk en V. van den Brink, alsmede bepaald dat een volgend verzoek tot wraking van die leden niet in behandeling wordt genomen.
1.6
Gelet op de onder 1.5 vermelde beslissing bestaat er voor de leden Corstens, Streefkerk en Van den Brink thans geen beletsel meer om het wrakingsverzoek van 5 augustus 2013 te beoordelen.

2.Beoordeling van het wrakingsverzoek

2.1
Ingevolge artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan elk van de rechters die een zaak behandelen, door een partij worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Ingevolge artikel 29 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op de behandeling van het beroep in cassatie in belastingzaken.
2.2
Uit de wetssystematiek vloeit voort dat artikel 8:15 van de Awb eveneens geldt voor de behandeling van verzoeken tot herziening als bedoeld in artikel 8:88 (thans artikel 8:119) van die wet.
2.3
Verzoeker heeft in zijn verzoekschrift, in het bijzonder onder 17, zijn gronden voor wraking van de raadsheren Van Loon, Fierstra en Koopman weergegeven. Deze gronden komen er in de kern op neer dat sprake is van schending van fundamentele rechten van verzoeker, met name in verband met de aankondiging dat deze raadsheren arrest zullen wijzen zonder voorafgaande procedurele tussenstappen, waaronder het verstrekken van procedurele informatie over en het inhoudelijk behandelen van het herzieningsverzoek.
2.4
Deze door verzoeker aangevoerde bezwaren met betrekking tot de raadsheren Van Loon, Fierstra en Koopman zijn, voor zover die bezwaren de desbetreffende raadsheren al aangaan, onvoldoende concreet om daaraan de gevolgtrekking te kunnen verbinden dat de rechterlijke onpartijdigheid van die raadsheren schade zou kunnen lijden. De omstandigheid dat, zonder onderzoek ter zitting, is aangekondigd dat een beslissing op het herzieningsverzoek wordt gegeven, levert geen grond voor wraking op aangezien de wet daartoe mogelijkheden biedt (vgl. artikel 80a Wet op de rechterlijke organisatie en artikel 8:88, lid 2 (thans artikel 8:119, lid 2) in verbinding met artikel 8:54 Awb). De Hoge Raad acht het verzoek dan ook ten aanzien van alle raadsheren van wie wraking wordt verzocht kennelijk ongegrond.
2.5.
Mede gelet op artikel 4, tweede lid aanhef en onder a, van het Wrakingsprotocol Hoge Raad der Nederlanden, brengt dit oordeel mee dat geen behandeling van het wrakingsverzoek ter zitting plaatsvindt. Het in het verzoekschrift vervatte verzoek om een nadere schriftelijke reactie van de raadsheren Van Loon, Fierstra en Koopman, alsmede het verzoek om nadere ‘processuele -tussenbeslissingen en –informatie’ komen daarom evenmin voor toewijzing in aanmerking.
2.6
De Hoge Raad is van oordeel dat verzoeker met het onderhavige verzoekschrift en het hiervoor onder 1.3 aangeduide verzoekschrift de bevoegdheid wrakingsverzoeken in te dienen misbruikt. Hij zal daarom op de voet van artikel 8:18, lid 4, Awb bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de onder 1.1 genoemde herzieningszaak niet meer in behandeling wordt genomen.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
wijst het verzoek tot wraking af, en
bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek in de onder 1.1 genoemde herzieningszaak niet in behandeling wordt genomen.
Deze beslissing is gegeven door de president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren C.A. Streefkerk en V. van den Brink, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op
31 januari 2014.