In deze zaak vorderden eisers, [eiseres 1] en [eiser 2], schadevergoeding van hun tandarts, [verweerster], wegens toerekenbaar tekortschieten in de uitvoering van een geneeskundige behandelingsovereenkomst. [eiseres 1] had in de periode van december 2003 tot januari 2004 een uitgebreide gebitsbehandeling ondergaan, waarbij zij onder andere kronen en protheses kreeg. Door haar ernstige tandartsangst was haar gebit slecht onderhouden, wat leidde tot complicaties na de behandeling. Na de behandeling bleek dat de beethoogte niet correct was, wat leidde tot problemen bij het bijten, kauwen en slikken. De eisers vorderden een schadevergoeding van € 7.000 voor immateriële schade en € 1.309,96 voor gemaakte reiskosten en gederfde vakantiedagen. De rechtbank had [verweerster] veroordeeld tot betaling van lagere bedragen, maar het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch vernietigde dit vonnis en wees de vorderingen van eisers af, waarbij het hof oordeelde dat [verweerster] niet toerekenbaar tekortgeschoten was in de nakoming van de behandelingsovereenkomst.
In cassatie werd het arrest van het hof aangevochten. De Hoge Raad oordeelde dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom het enkele feit dat de beethoogte 5 mm afweek van de natuurlijke hoogte niet leidde tot de conclusie dat [verweerster] tekortgeschoten was. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling. Tevens werd [verweerster] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.