ECLI:NL:HR:2014:192

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 januari 2014
Publicatiedatum
28 januari 2014
Zaaknummer
13/00658
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over overschrijding van de redelijke termijn in cassatie in een jeugdzaak

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van een verdachte, geboren in 1998, tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 24 april 2012. Het beroep is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door mr. J. Biemond, advocaat te 's-Gravenhage. De schriftuur met middelen van cassatie is aan het arrest gehecht. Een aanvulling op deze schriftuur is echter te laat ingediend, waardoor de Hoge Raad hier geen rekening mee kan houden. De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De Hoge Raad beoordeelt de middelen en komt tot de conclusie dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit behoeft geen nadere motivering, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve de bestreden uitspraak beoordeeld. Hierbij is vastgesteld dat op de verdachte het strafrecht voor jeugdigen is toegepast en dat er meer dan zestien maanden zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. Dit betekent dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, is overschreden.

Desondanks is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enige rechtsgevolg te verbinden, gezien de opgelegde maatregel van voorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor jeugdigen met een proeftijd van twee jaren. De Hoge Raad besluit dan ook om met dit oordeel vol te staan en verwerpt het beroep.

Uitspraak

28 januari 2014
Strafkamer
nr. 13/00658 J
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 24 april 2012, nummer 22/005717-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Biemond, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Een aanvulling op de schriftuur is eerst na afloop van de bij de wet gestelde termijn bij de griffie van de Hoge Raad ingekomen. De Hoge Raad kan op dit geschrift geen acht slaan.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

Op de verdachte is het strafrecht voor jeugdigen toegepast. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde maatregel van voorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor jeugdigen met een proeftijd van twee jaren is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer B.C. de Savornin Lohman als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
28 januari 2014.