ECLI:NL:HR:2014:19

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 januari 2014
Publicatiedatum
7 januari 2014
Zaaknummer
12/00638
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de bewezenverklaring van wederrechtelijke toe-eigening van een verblijfsdocument

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 januari 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was in cassatie gegaan tegen een eerdere veroordeling voor het opzettelijk wederrechtelijk zich toe-eigenen van een verblijfsdocument dat toebehoorde aan een ander. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring, die stelde dat de verdachte opzettelijk het goed wederrechtelijk zich had toegeëigend, niet zonder meer kon worden afgeleid uit de bewijsvoering van het Hof. De verdediging had aangevoerd dat de verdachte het document had gevonden en niet opzettelijk had willen toe-eigenen. De Hoge Raad concludeerde dat de bewijsvoering van het Hof niet voldeed aan de eisen van de wet, omdat niet vaststond dat de verdachte het document had gestolen. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor een nieuwe behandeling.

De zaak betreft een strafrechtelijke procedure waarin de verdachte, geboren in 1987, werd beschuldigd van het opzettelijk wederrechtelijk zich toe-eigenen van een verblijfsdocument. De verdediging stelde dat de verdachte het document had gevonden en niet had gestolen. De Hoge Raad oordeelde dat de bewijsvoering van het Hof onvoldoende was om de opzet van de verdachte te onderbouwen. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en droeg het Hof op om de zaak opnieuw te behandelen, waarbij de eerdere vrijspraak van de verdachte niet ter discussie stond. Dit arrest benadrukt het belang van zorgvuldige bewijsvoering in strafzaken en de noodzaak om opzet duidelijk aan te tonen.

Uitspraak

7 januari 2014
Strafkamer
nr. 12/00638
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 19 januari 2012, nummer 23/003265-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987.

1.Geding in cassatie

Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R. Pothast, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal J. Wortel heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak voor zover die aan het oordeel van de Hoge Raad is onderworpen, en terug- of verwijzing van de zaak naar het/een Gerechtshof teneinde in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
"zij in de periode van 27 september 2007 tot en met 18 februari 2008 te Amsterdam opzettelijk een verblijfsdocument/identiteitsbewijs, toebehorende aan [betrokkene 1], welk goed verdachte anders dan door misdrijf, te weten door het vinden daarvan, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2008047785-2 van 18 februari 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], doorgenummerde pagina's 7 en 8.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Op 18 februari 2008 kwam er een man aan de balie van het politiebureau aan de Nieuwezijds Voorburgwal te Amsterdam. Ik hoorde de man zeggen dat hij een portemonnee kwam brengen die zojuist gevonden was in de winkel waar hij werkt aan de Nieuwendijk (het hof begrijpt: de Nieuwendijk te Amsterdam). Ik verbalisant, heb de portemonnee geopend en zag dat er een verblijfsdocument van [betrokkene 1] in de portemonnee zat.
2. Een proces-verbaal van aanhouding met nummer 2008047785-2 van 18 februari 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 1], doorgenummerde pagina's 5 en 6.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten (of één van hen):
Op 18 februari 2008 verscheen [verdachte], geboren [geboortedatum] 1987, aan de balie. Zij verklaarde dat zij haar portemonnee was verloren en dat deze door de politie zou zijn gevonden. Deze portemonnee bleek te zijn overhandigd aan collega [verbalisant 1]. Door hem werd in de portemonnee een verblijfsdocument aangetroffen dat niet op naam stond van verdachte.
3. Een proces-verbaal van aangifte met nummer 2007264391-1 van 1 oktober 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3], doorgenummerde pagina's 12 en 13.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 1 oktober 2007 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
Op 27 september 2007 bevond ik mij in kledingwinkel H&M te Amsterdam. Mijn verblijfsvergunning zat in mijn schoudertas. Ik zag dat deze was weggenomen (het hof begrijpt: zich niet meer in mijn schoudertas bevond). Ik heb niet gemerkt dat deze is weggenomen."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"Nu niet is vast komen te staan dat de verdachte het identiteitsdocument van aangever [betrokkene 1] op 27 september 2007 heeft gestolen gaat het hof er bij gebreke van andere indicaties van uit dat de verdachte, op enig moment na het verlies van het document door aangever, dat document heeft gevonden en het - in plaats van het bijvoorbeeld naar de politie te brengen - in haar portemonnee heeft gedaan, waar het door de politie op 18 februari 2008 is aangetroffen."
2.2.4.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt onder meer in:
"Het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde kan voorts niet bewezen worden verklaard indien de verklaring van cliënte wordt uitgesloten van het bewijs, nu niet uit de bewijsmiddelen kan volgen dat cliënte het verblijfsdocument, door het vinden daarvan, onder zich had. Dit kan derhalve niet worden bewezen. Het enkele aantreffen van het verblijfsdocument in de portemonnee van cliënte, zegt niets over een toevertrouwen of rechtsverhouding waardoor cliënte het document onder zich had alvorens het zich toe te eigenen. [voetnoot 11: HR 23 maart 1999, NJ 1999, 403]
Ook indien de verklaring van cliënte wel zou worden gebruikt, maken de omstandigheden, naar het standpunt van de verdediging, nog niet dat cliënte zich het verblijfsdocument opzettelijk wederrechtelijk heeft toegeëigend. Zij verklaart dat zij het verblijfsdocument heeft gevonden tijdens het uitgaan en is vergeten het naar de politie te brengen. [voetnoot 12: p. 24-25] Gezien het tijdsverloop, het uitgaan op zaterdagnacht en de aanhouding op maandagmiddag, is er geen sprake van (voorwaardelijk) opzet van cliënte op de wederrechtelijke toe-eigening. [voetnoot 13: NRL, suppl. 136, aant. 4 bij art. 321] Daarbij plaatst de verdediging overigens haar vraagtekens bij het feit dat er überhaupt al sprake is van toe-eigening. Zo was dat bijvoorbeeld in HR 27 juni 2000, NJ 2000, 616 nog niet het geval terwijl verdachte in die zaak geruime tijd een vliegticket onder zich had gehouden. Kortom, het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde kan niet bewezen worden verklaard.
Conclusie: vrijspraak van het onder [...] 2 subsidiair ten laste gelegde."
2.3.
Aangezien de bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat de verdachte opzettelijk het in de bewezenverklaring vermelde goed wederrechtelijk zich heeft toegeëigend, mede in het licht van hetgeen namens de verdachte is aangevoerd, niet zonder meer kan worden afgeleid uit de inhoud van de door het Hof gebezigde bewijsvoering, is de bestreden uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
2.4.
Het middel is terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak - voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen - niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, voor zover aan zijn oordeel onderworpen;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 januari 2014.