ECLI:NL:HR:2014:178

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 januari 2014
Publicatiedatum
28 januari 2014
Zaaknummer
11/01627
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem inzake witwassen met terugwijzing

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 januari 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 23 maart 2011. De verdachte, geboren in 1967, was in cassatie gegaan tegen een eerdere uitspraak waarin hij was veroordeeld voor witwassen. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak gedeeltelijk vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling. De Hoge Raad oordeelde dat de bewijsvoering met betrekking tot het onder 4 bewezenverklaarde feit niet voldoende was om te concluderen dat de verdachte wist dat de geldbedragen van misdrijf afkomstig waren. De waarnemend Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak, en de Hoge Raad volgde deze conclusie. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM was overschreden en dat de zaak opnieuw moest worden berecht. De Hoge Raad verwierp het beroep voor het overige, wat betekent dat andere middelen van de verdachte niet tot cassatie leidden. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs voor de wetenschap van de verdachte met betrekking tot de herkomst van de geldbedragen in witwaszaken.

Uitspraak

28 januari 2014
Strafkamer
nr. S 11/01627
SG/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 23 maart 2011, nummer 21/003636-08, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal J. Wortel heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak doch uitsluitend voor zover het de beslissingen ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde feit, de strafoplegging en de beslissingen naar aanleiding van de vordering van de benadeelde partij betreft, dat de Hoge Raad zal vaststellen dat bij de behandeling van het cassatieberoep de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden, dat de Hoge Raad de zaak naar het/een gerechtshof zal terugwijzen/verwijzen teneinde in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan, en dat het beroep voor het overige zal worden verworpen.

2.Beoordeling van het eerste, het tweede, het derde en het vijfde middel

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het vierde middel

3.1.
Het middel klaagt onder meer dat uit de gebezigde bewijsvoering met betrekking tot het onder 4 bewezenverklaarde niet kan worden afgeleid dat de verdachte wist dat de geldbedragen van misdrijf afkomstig waren.
3.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 4 bewezenverklaard dat:
"hij op tijdstip(pen) in de periode van 22 maart 2006 tot en met 13 april 2006 in de gemeenten Oldenzaal en/of Enschede een voorwerp, te weten geldbedragen, en wel:
- op 22 maart 2006 een contante storting van euro 9.500,-- op bankrekening [0001], en
- op 13 april 2006 een contante storting van euro 4.000,-- op bankrekening [0001], voorhanden heeft gehad terwijl hij (telkens) wist dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf."
3.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt in het bijzonder op de volgende bewijsmiddelen:
"98. Het schriftelijk bescheid, zijnde een rekeningafschrift SNS-bank, pagina 19057 (Map VI, zaaksdossier 19), voor zover inhoudende: (zie bijlage 26 bij deze aanvulling):
Op 22 maart 2006 stort [verdachte] per kas € 9.500 op zijn rekening en laat dat bedrag vervolgens op dezelfde datum doorstorten op de rekening van [betrokkene 1] onder vermelding van 'zoals afgesproken'.
99. Het schriftelijk bescheid, zijnde een rekeningafschrift SNS-bank, pagina's 19051 (Map VI, zaaksdossier 19), voor zover inhoudende: (zie bijlage 27 bij deze aanvulling):
Op 13 april 2006 is er per kas € 4.000 gestort op rekening van [verdachte]. [verdachte] heeft dezelfde dag € 3.878,16 overgemaakt op rekening van [betrokkene 1] onder vermelding van 'salaris vergoeding [A]'.
100. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van 6 april 2006 (Map VI, pagina's 19176- 19177, zaaksdossier 19), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1], zakelijk weergegeven:
Omdat ik echter geen wit inkomen heb, kan ik geen hypotheek krijgen. [verdachte] heeft mij toen een vriendendienst bewezen. Hij gaf mij een werkgeversverklaring waaruit bleek dat ik in loondienst was bij [A]. Met die werkgeversverklaring kon ik een hypotheek krijgen bij de Bank of Scotland.
[A] heeft een maand loon op de rekening van mij gestort. Ik kon zo een bankafschrift tonen aan de bank. Het geld heb ik cash aan [verdachte] betaald.
101. Het in de wettelijke vorm opgemaakte zaaksproces-verbaal van 15 februari 2007, met de daarbij behorende bijlagen, betreffende zaaknummer 19: Witwassen (Map VI, pagina's 19002 e.v.), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, op bladzijde 19008: zakelijk weergegeven:
Naar aanleiding van ingekomen informatie uit het Bedrijfs Processen Systeem van politie Twente is door de politie op 15 april 2004 een instap gedaan in het perceel [a-straat 1] te [plaats], waar [betrokkene 1] woont. Er is een behoorlijke hoeveelheid softdrugs aangetroffen, alsmede een tweetal vuurwapens en € 22.500 aan contant geld.
102. Het in de wettelijke vorm opgemaakte zaaksproces-verbaal van 15 februari 2007, met de daarbij behorende bijlagen, betreffende zaaknummer 19: Witwassen (Map VI, pagina's 19002 e.v.), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, op bladzijde 19005 en 19006: zakelijk weergegeven:
De rekening [0002] op naam van [betrokkene 1] wordt vrijwel alleen gevoed door contante stortingen van een behoorlijke omvang, terwijl niet duidelijk is waar het geld vandaan komt omdat [betrokkene 1] geen looninkomsten heeft gehad vanaf 1-1-2001."
3.2.3.
Voorts heeft het Hof met betrekking tot de bewezenverklaring nog het volgende overwogen:
"Uit het betalingsverkeer waarvan de tenlastelegging bij feit 4 melding maakt blijkt dat [betrokkene 1] (in maart 2006 en april 2006) aan verdachte tot twee keer toe de relevante betalingen deed, zonder een aanwijsbaar reguliere herkomst. Deze beide omstandigheden samengenomen leiden tot het oordeel dat verdachte minst genomen moest weten dat [betrokkene 1] deze betalingen deed uit of met niet regulier verkregen geld, geld dat in elk geval door [betrokkene 1] niet verantwoord was of werd tegenover de fiscus. [betrokkene 1] zelf zegt dat hij niet over enig eigen "wit" inkomen beschikte. Voor in elk geval één van deze betalingen geldt dat deze bedoeld was om verdachte te compenseren voor een betaling die verdachte aan [betrokkene 1] had gedaan of zou doen teneinde te doen voorkomen dat [betrokkene 1] een regulier arbeidsinkomen had, een betaling die aan [betrokkene 1] was gedaan als zou er sprake zijn van inkomen uit arbeid, en die [betrokkene 1] in staat heeft gesteld (op grond van valse werkgeversverklaringen en salarisspecificaties) een hypotheek te verkrijgen (...). Waarom verdachte met betrekking tot die andere betaling, die in dezelfde periode plaatsvond, met recht en reden anders kon of mocht denken over de herkomst van het daarmee gemoeide geld is niet aannemelijk geworden."
3.3.
Uit de gebezigde bewijsvoering kan niet zonder meer worden afgeleid dat de verdachte "wist" dat de op zijn bankrekening gestorte geldbedragen afkomstig waren uit enig misdrijf.
3.4.
Voor zover het middel daarover klaagt, is het terecht voorgesteld.

4.Beoordeling van het zevende middel

4.1.
Het middel klaagt dat het Hof de vordering van de benadeelde partij en de in verband daarmee opgelegde schadevergoedingsmaatregel ten onrechte heeft toegewezen respectievelijk heeft opgelegd.
4.2.
Op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de waarnemend Advocaat-Generaal onder 8.2 tot en met 8.4 is het middel terecht voorgesteld.

5.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder4 tenlastegelegde, de strafoplegging (de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel daaronder begrepen), alsmede de beslissing op de vordering van de benadeelde partij;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
28 januari 2014.