Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de schriftuur en de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
8 juli 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juli 2014 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van een verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 17 mei 2013 was gewezen. De verdachte, geboren in 1964, had beroep in cassatie ingesteld via zijn advocaat, mr. L. de Leon. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen voor wat betreft de beslissingen met betrekking tot feit 5, en had verwerping van het beroep voor het overige voorgesteld.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat voor onderzoek door de cassatierechter alleen middelen van cassatie in aanmerking komen die voldoen aan de wettelijke vereisten. Dit houdt in dat er een stellige en duidelijke klacht moet zijn over de schending van een rechtsregel of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gedaan. De Hoge Raad oordeelde dat de schriftuur van de verdachte niet aan deze vereisten voldeed.
Daarom heeft de Hoge Raad, in overeenstemming met artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie, het beroep van de verdachte niet-ontvankelijk verklaard. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.