Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel in de strafzaak
4.Beslissing
8 juli 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juli 2014 uitspraak gedaan in een cassatieberoep dat was ingesteld door de verdachte in een strafzaak en een samenhangende ontnemingszaak. De Hoge Raad heeft eerst enkele opmerkingen gemaakt over de ontvankelijkheid van het cassatieberoep. De schriftuur die door de raadsman was ingediend, bevatte abusievelijk de zaaknummers van de ontnemingszaak, terwijl het middel van cassatie uitsluitend betrekking had op beslissingen in de strafzaak. De Hoge Raad heeft deze schriftuur dan ook aangemerkt als een middel van cassatie tegen het arrest van het Hof in de strafzaak. Hierdoor werd de verdachte ontvankelijk verklaard in het beroep.
In de ontnemingszaak werd de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen cassatieschriftuur was ingediend. De Hoge Raad heeft vervolgens het middel in de strafzaak beoordeeld en geconcludeerd dat het middel niet tot cassatie kon leiden. Dit was het geval omdat het middel geen rechtsvragen opriep die van belang waren voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft uiteindelijk in de zaak met nummer 13/02441 P de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard in het beroep en in de zaak met nummer 13/02439 het beroep verworpen. Deze uitspraak is gedaan door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier, tijdens een openbare terechtzitting.