ECLI:NL:HR:2014:1692

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 juli 2014
Publicatiedatum
14 juli 2014
Zaaknummer
13/02439, 13/02441
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van cassatieberoep in strafzaak en ontnemingszaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juli 2014 uitspraak gedaan in een cassatieberoep dat was ingesteld door de verdachte in een strafzaak en een samenhangende ontnemingszaak. De Hoge Raad heeft eerst enkele opmerkingen gemaakt over de ontvankelijkheid van het cassatieberoep. De schriftuur die door de raadsman was ingediend, bevatte abusievelijk de zaaknummers van de ontnemingszaak, terwijl het middel van cassatie uitsluitend betrekking had op beslissingen in de strafzaak. De Hoge Raad heeft deze schriftuur dan ook aangemerkt als een middel van cassatie tegen het arrest van het Hof in de strafzaak. Hierdoor werd de verdachte ontvankelijk verklaard in het beroep.

In de ontnemingszaak werd de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen cassatieschriftuur was ingediend. De Hoge Raad heeft vervolgens het middel in de strafzaak beoordeeld en geconcludeerd dat het middel niet tot cassatie kon leiden. Dit was het geval omdat het middel geen rechtsvragen opriep die van belang waren voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

De Hoge Raad heeft uiteindelijk in de zaak met nummer 13/02441 P de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard in het beroep en in de zaak met nummer 13/02439 het beroep verworpen. Deze uitspraak is gedaan door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier, tijdens een openbare terechtzitting.

Uitspraak

8 juli 2014
Strafkamer
nr. 13/02439 en 13/02441 P
Arrest
op het beroep in cassatie (zaaknummer 13/02439) tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 29 maart 2013, nummer 21/002477-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989.
en
op het beroep in cassatie (zaaknummer 13/02441 P) tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 29 maart 2013, nummer 21/002477-13, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989.

1.Geding in cassatie

Het beroep is in beide zaken ingesteld door de verdachte onderscheidenlijk de betrokkene. Namens deze heeft mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht, een schriftuur ingediend houdende een middel van cassatie. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft in beide zaken geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de veroordeelde in het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het ingestelde beroep in de strafzaak en in de ontnemingszaak
2.1.
De door de raadsman ingediende schriftuur vermeldt in de aanhef het nummer waaronder de met deze strafzaak samenhangende ontnemingszaak bij de Hoge Raad in behandeling is (13/02441P) en het nummer van het arrest van het Hof van 29 maart 2013 in die ontnemingszaak (21/002477-13). Het bij schriftuur voorgestelde middel heeft evenwel onmiskenbaar (uitsluitend) betrekking op in de strafzaak ten laste van de verdachte genomen beslissingen. Op grond daarvan moet worden aangenomen dat de raadsman in de schriftuur abusievelijk de zaaknummers van de ontnemingszaak heeft vermeld, maar heeft beoogd een middel van cassatie in te dienen in de strafzaak tegen de verdachte en niet in de met die zaak samenhangende ontnemingszaak. De Hoge Raad merkt die schriftuur daarom aan als houdende een middel van cassatie tegen het arrest van het Hof van 23 maart 2013, met nummer 21/002477-12, in de strafzaak tegen de verdachte. Dit betekent dat nu de verdachte in deze strafzaak, die bij de Hoge Raad in behandeling is onder nummer 13/02439, binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, de verdachte dient te worden ontvangen in het beroep.
2.2.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat in de met de strafzaak samenhangende ontnemingszaak, die bij de Hoge Raad in behandeling is onder nummer 13/02441P, namens de betrokkene geen schriftuur houdende middelen van cassatie is ingediend. Nu niet in acht is genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, in verbinding met art. 511h Sv, kan de betrokkene in het beroep in die zaak niet worden ontvangen.

3.Beoordeling van het middel in de strafzaak

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart in de zaak met nummer 13/02441 P de betrokkene niet-ontvankelijk in het beroep;
verwerpt in de zaak met nummer 13/02439 het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
8 juli 2014.