Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 30 januari 2013 houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"De voorzitter deelt mede dat het hof tijdens een pro forma-zitting van 13 november 2012 in de zaak tegen een verzoek van de raadsman tot het oproepen voor verhoor van [betrokkene 1] (bijnaam "Boyke") voorwaardelijk heeft toegewezen, in die zin dat eerst nagegaan dient te worden of de getuige daadwerkelijk op het in een brief van de raadsman van [verdachte] van 5 november 2012 vermelde adres [a-straat 1] te [woonplaats] (België), dan wel op een ander adres in België verblijft.
Voorts maakt de voorzitter melding van de korte inhoud van binnengekomen stukken, te weten:
- een proces-verbaal 19 november 2012 van [verbalisant 3], inhoudende dat [betrokkene 1] volgens mededeling van een rechercheur van de Federale gerechtelijke politie te Hasselt (België) niet op het door de raadsman opgegeven adres staat ingeschreven en tevens niet voorkomt in de Belgische politiesystemen. De voorzitter merkt op dat de door het hof gestelde voorwaarde derhalve niet is vervuld;
- een brief van de raadsman van medeverdachte [verdachte], mr. Korvinus, van 28 januari 2013, inhoudende de opgave van actuele adresgegevens van [betrokkene 1] en bevattende een aankondiging van een verzoek tot aanhouding, teneinde die [betrokkene 1] als getuige op te roepen.
De raadsman wordt in de gelegenheid gesteld het woord te voeren en deelt - zakelijk weergegeven - het volgende mede.
In de loop van de procedure is duidelijk geworden dat [betrokkene 1] "Boyke" is die eerder in diverse verklaringen een rol speelt. Ik heb het proces-verbaal van 19 november 2012 ontvangen en van de inhoud daarvan kennis genomen. Ik ga ervan uit dat in België ook zoiets bestaat als een Gemeentelijke Basisadministratie (GBA). Er had in België onderzoek verricht kunnen worden in dat systeem. De verdediging heeft na binnenkomst van het proces-verbaal zelf onderzoek verricht. Daaruit is het in de brief vermelde adres naar voren gekomen. De adresgegevens zijn achterhaald door een privépersoon; ik kan geen nadere mededelingen doen omtrent de identiteit van die persoon. Er zijn concrete aanknopingspunten dat de getuige daadwerkelijk op dit adres woonachtig is. Hij verblijft aldaar met zijn vrouw, [de vrouw] en zijn kinderen. Ik kan desgewenst ook de bij dat adres behorende postcode verstrekken. Voorts kan ik u melden dat zijn kinderen schoolgaand zijn op de basisschool [de basisschool] in [woonplaats], en dat hij een auto heeft van het merk Mercedes, type A, voorzien van het kenteken [kenteken]. Met al deze gegevens zou het geen probleem moeten zijn om de getuige te traceren. Ik handhaaf het verzoek tot aanhouding van de zaak en verzoek [betrokkene 1] op te roepen voor verhoor. (...)
De advocaat-generaal reageert op de verzoeken van de raadslieden en verklaart - zakelijk weergegeven - het volgende.
Er is genoeg naspeuring gedaan naar de identiteit van die "Boyke". Eerder is vastgesteld dat deze persoon niet bestaat. De gegevens die zijn aangeleverd door de raadsman van [verdachte] zijn te ongespecificeerd om hierover anders te oordelen. Het verzoek dient te worden beoordeeld aan de hand van het noodzaakcriterium, waarbij de stand van de procedure ook een rol mag spelen. Het verzoek dient te worden afgewezen. Het bestaan van die "Boyke" doet niets af aan de specifieke betrokkenheid van de verdachten bij het binnenhalen van de zending cocaïne. (...)
De voorzitter onderbreekt de terechtzitting voor beraad.
Na hervatting deelt de voorzitter als de beslissingen van het hof het volgende mede.
Het hof beschouwt het verzoek tot het doen oproepen van [betrokkene 1] als getuige als een nieuw verzoek, nu niet is voldaan aan de voorwaarden zoals eerder door het hof gesteld aan de toewijzing van het verzoek tot het doen oproepen van 'Boyke'. Het hof ziet, gelet op de onderbouwing van het verzoek, geen noodzaak tot het doen oproepen van [betrokkene 1] voornoemd. Ten eerste is onvoldoende onderbouwd dat deze persoon de eerdergenoemde 'Boyke' zou zijn en voorts is het enkele feit dat hij mogelijk eveneens bij de feiten betrokken was en mede aanwezig was bij besprekingen terzake, onvoldoende om de noodzaak tot zijn oproeping aan te nemen."