Uitspraak
wonende te Amersfoort,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
4.Beslissing
11 juli 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 juli 2014 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieverzoekschrift. De verzoekster, wonende te Amersfoort en vertegenwoordigd door advocaat mr. S.M. Singh, had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Dit arrest volgde op een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De Hoge Raad verwijst naar de eerdere uitspraken in de feitelijke instanties, waaronder het vonnis van de rechtbank van 17 maart 2014 en het arrest van het hof van 8 mei 2014.
De kern van de zaak betreft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep. De Hoge Raad oordeelt dat het cassatierekest niet is ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad, wat in strijd is met artikel 426a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Dit artikel vereist dat een cassatieverzoekschrift door een advocaat moet worden ondertekend om ontvankelijk te zijn.
Gelet op deze procedurele fout, concludeert de Advocaat-Generaal L. Timmerman dat de verzoekster niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar beroep. De Hoge Raad volgt deze conclusie en verklaart de verzoekster niet-ontvankelijk in haar cassatieberoep. Deze uitspraak benadrukt het belang van de naleving van procesregels in het civiele recht.