ECLI:NL:HR:2014:1683

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 juli 2014
Publicatiedatum
11 juli 2014
Zaaknummer
14/02526
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldingsduur voorwaardelijke machtiging na verstrijken vorige machtiging

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 juli 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 13 februari 2014. De zaak betreft de geldingsduur van een voorwaardelijke machtiging op basis van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz). De verzoeker, aangeduid als betrokkene, heeft cassatie ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank, waarin de voorwaarden voor de geldingsduur van de machtiging werden behandeld. De advocaat van betrokkene, mr. G.E.M. Later, heeft het cassatierekest ingediend, terwijl de Officier van Justitie in het arrondissement Rotterdam niet is verschenen en geen verweerschrift heeft ingediend.

De Hoge Raad verwijst in zijn uitspraak naar de relevante wetgeving, met name artikel 14c lid 1 van de Wet Bopz, en overweegt dat de klachten die in het cassatierekest zijn aangevoerd niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat de aangevoerde klachten geen nadere motivering behoeven, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad volgt deze conclusie.

Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van betrokkene, waarmee de beschikking van de rechtbank Rotterdam in stand blijft. Deze uitspraak heeft implicaties voor de interpretatie van de geldingsduur van voorwaardelijke machtigingen en de toepassing van de Wet Bopz in vergelijkbare zaken.

Uitspraak

11 juli 2014
Eerste Kamer
nr. 14/02526
LZ/LH
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
t e g e n
De OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT ROTTERDAM,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de Officier van Justitie.

1.Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/10/441983 van de rechtbank Rotterdam van 13 februari 2014.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van de rechtbank van 13 februari 2014 heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Officier van Justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van betrokkene heeft bij brief van 25 juni 2014 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
11 juli 2014.