Uitspraak
wonende te [woonplaats],
gevestigd te Heesch, gemeente Bernheze,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
11 juli 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 juli 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiser] tegen de coöperatie Coöperatieve Rabobank Bernheze Maasland U.A. De zaak betreft de aansprakelijkheid van een assurantietussenpersoon in het kader van een brandverzekering met een alarmclausule. De eiser stelde dat de tussenpersoon zijn zorgplicht had geschonden, omdat hij op de hoogte was van het feit dat het alarm niet meer functioneerde, terwijl dit een essentieel onderdeel was van de verzekeringsovereenkomst.
De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Amsterdam en een arrest van het gerechtshof Amsterdam, waaruit blijkt dat de eiser in eerdere instanties zijn standpunt heeft gepresenteerd. De advocaat van de eiser, mr. L. Kelkensberg, heeft de zaak toegelicht, terwijl de Rabobank werd bijgestaan door mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk. De conclusie van de Advocaat-Generaal, F.F. Langemeijer, was dat het beroep van de eiser moest worden verworpen.
De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in het cassatiemiddel naar voren zijn gebracht, niet tot cassatie konden leiden. Dit werd onderbouwd met de overweging dat de klachten geen nadere motivering behoefden, aangezien ze niet leidden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
In de beslissing heeft de Hoge Raad het beroep van de eiser verworpen en hem veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de Rabobank zijn begroot op € 818,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.