Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
11 juli 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 juli 2014 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van verzoeker, die in eerste instantie door de rechtbank Noord-Nederland was afgewezen. De rechtbank had op 20 maart 2014 een vonnis gewezen in de zaak C/18/145387/FT-RK 13.1403, waarin verzoeker niet werd toegelaten tot de schuldsaneringsregeling op basis van het feit dat hij niet te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden. Dit oordeel werd bevestigd door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in een arrest van 1 mei 2014, waartegen verzoeker cassatie heeft ingesteld.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de klachten van verzoeker niet gegrond verklaard. De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekte tot verwerping van het cassatieberoep, en de Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden, en dat er geen noodzaak was voor nadere motivering, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de eerdere uitspraken van de rechtbank en het hof in stand zijn gebleven. Dit arrest is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.