ECLI:NL:HR:2014:1660

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 juli 2014
Publicatiedatum
10 juli 2014
Zaaknummer
14/00562
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onteigeningsrecht en misbruik van recht in het tracé van de Staat

In deze zaak, die op 11 juli 2014 door de Hoge Raad is behandeld, staat de vraag centraal of het gekozen tracé voor een onteigening leidt tot misbruik van recht, specifiek in relatie tot percelen van een met de Staat gelieerde partij. De zaak betreft een sprongcassatie tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarin eerder op 18 december 2013 een uitspraak is gedaan. De eiser, vertegenwoordigd door mr. J.P. van den Berg, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen dit vonnis, waarin de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door mr. M.W. Scheltema en mr. R.T. Wiegerink, als verweerder optreedt.

De Hoge Raad verwijst in zijn uitspraak naar de eerdere vonnissen van de rechtbank en concludeert dat de klachten van de eiser niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat stelt dat niet elke klacht om nadere motivering vraagt, vooral niet als deze niet relevant zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. De conclusie van de waarnemend Advocaat-Generaal J.C. van Oven, die ook tot verwerping van het beroep strekt, wordt gevolgd.

De Hoge Raad besluit uiteindelijk het beroep van de eiser te verwerpen en legt de kosten van het geding in cassatie op aan de eiser, die in totaal € 841,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris aan de zijde van de Staat moet vergoeden. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot, en markeert een belangrijke beslissing in het onteigeningsrecht, met implicaties voor de beoordeling van misbruik van recht in vergelijkbare zaken.

Uitspraak

11 juli 2014
Eerste Kamer
nr. 14/00562
EV/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. J.P. van den Berg,
t e g e n
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Infrastructuur en Milieu),
zetelende te ’s-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie,
advocaten: mr. M.W. Scheltema en mr. R.T. Wiegerink.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en de Staat.

1.Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de vonnissen in de zaak C/15/206165/HA ZA 13-431 van de rechtbank Noord-Holland van 9 oktober 2013 en 18 december 2013.
Het vonnis van de rechtbank van 18 december 2013 is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het vonnis van de rechtbank van 18 december 2013 heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staat heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de waarnemend Advocaat-Generaal J.C. van Oven strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 6 juni 2014 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Staat begroot op € 841,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
11 juli 2014.